transparencia:cadas:abelrgnbrucada:2016-06-13_abelbrucada_decision-131bis-16:start
Decision 131bis-16
Transposition
Gewestelijke Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Beslissing nr. 131^/2016 Beroep gesteund op artikel 15 van de ordonnance van 18 maart 2004 'inzake toegang tôt milieu-infonnatie en tôt informatie betreffende de ruimtelijke ordening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest' en op artikel 206is van de ordonnantie van 30 maart 1995 'betreffende de openbaarheid van bestuur' inzake: de heer Arnaud Verstraeten, parlementslid Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, Eikstraat 14-16,1005 Brussel tegcn: de burgemeester van de stad Brussel, de heer Yvan Mayeur. Voorwerp van de aanvraag en feiteliike voorgaanden 1.1. Met eenbrief van 16 maart 2016 gericht aan de burgemeester van de stad Brussel, de heer Y. Mayeur, vraagt de heer A. Verstraete (hierna: "verzoeker") om hem, op grond van artikel 32 van de Grondwet, de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 30 maart 1995 'betreffende de openbaarheid van bestuur' (hierna: "de Ordonnantie van 30 maart 1995") en de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 maart 2004 'inzake de toegang tôt milieu-informatie en tôt informatie betreffende de ruimtelijke ordening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest' (hierna: de "Ordonnantie van 18 maart 2004"), een afschrift over te maken van het contract tussen de stad Brussel en Royal Sporting Club Anderlecht (hierna: "RSCA"), als gevolg van het akkoord gesloten tussen Ghelamco-BAM en de stad Brussel. In zijn brief vermeldt hij dat "het Eurostadiumproject op parking C onder de noemer mibeu-informatie [valt], zoals gedefinieerd in de ordonnantie van 18 maart 2004 en opgevat in de rechtspraak van de Raad van State". 1.2. Met een beslissing van 11 april 2016 beslist de heer Mayeur het verzoek prima facie te moeten afwijzen. In de mate het verzoek is gesteund op de Ordonnantie van 30 maart 1995, deelt de burgemeester mee dat die ordonnantie niet van toepassing is op de stad Brussel zodat het verzoek faalt naar recht en aldus ongegrond is. 1 In de mate de vraag om openbaarheid is gesteund op de Ordonnantie van 18 maart 2004 stelt hij dat die "enkel van toepassing is op milieu-informatie die door of voor overheidsinstanties zoals de stad Brussel worden beheerd". Met verwijzing naar het begrip "milieu-informatie" zoals bedoeld in artikel 3, 2°, van de Ordonnantie van 18 maart 2004 oordeelt de burgemeester dat het akkoord waarvan een afschrift wordt gevraagd niet als "milieu-informatie" kwalificeert zoals gedefinieerd in de genoemde bepaling noch zulke milieu-informatie bevat zodat de betrokken ordonnantie niet dienstig kan worden ingeroepen om kopie van het akkoord te bekomen. Hij besluit dat er dienvolgens "voor de stad Brussel noch voor [z]ijn ambt, een verplichting bestaat om u een kopie van het kwestieuze akkoord te bezorgen". 1.3.1. Op 10 mei 2016 richt verzoeker een brief aan de Brusselse Gewestetijke Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten (hierna: "de Commissie"). Verzoeker stelt dat zijn verzoekschrift strekt "ter indiening van een beroep tôt nietigverklaring en vordering tôt hervorming [...] op grond van de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake de toegang tôt milieu-informatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegen de beslissing van Yvan Mayeur strekkende tôt de weigering tôt het overmaken van het contract tussen de stad Brussel en Royal Sporting Club Anderlecht (RSCA) (hierna: "het Akkoord") betekend op 14 april 2016". Verzoeker zet uiteen dat het Akkoord waarvan hij een afschrift wenst te bekomen een aantal afspraken bevat tussen de stad Brussel en RSCA wat de betrokkenheid van RSCA in het project dus mee mogelijk maakt. Die betrokkenheid is cruciaal voor de financiële haalbaarheid van het Eurostadionproject en heeft een impact op de schaal van het project. Samengevat, stelt verzoeker dat het Eurostadionproject milieu-informatie betreft. Het project is MER (milieuevaluatierapport) - plichtig. Er is geen onthefEing van de MER-plicht gevraagd. Het MER toont aan dat het project significante milieu-effecten heeft zowel in negatieve als in positieve zin. Het project verslechtert significant de dagdagelijkse mobihteit in zowel de ochtend - als de avondspits. Bovendien, op dagen dat er een match is, zeker in combinatie met het NEO-project, is er een groot risico op terugslag op de ring aan beide kanten ervan, waardoor ailes komt vast te liggen. Daarnaast zal het project negatieve effecten hebben op de luchtkwaliteit, zorgen voor geluidsoverlast en lichtvervuiling, Bovendien vereist de aanleg van de ondergrondse parking alleen al meer dan 1,7 miljoen m3 grondverzet. Het akkoord waarvan openbaarheid wordt gevraagd maakt het project mee mogelijk en beïnvloedt de schaal ervan zodat het onvoorwaardelijk en volledig deel uitmaakt van het project. 2 1.3.2. Wat de gegrondheid van het beroep betreft, zet verzoeker uiteen dat artikel 32 van de Grondwet openbaarheid garandeert en de door de Ordonnantie van 18 maart 2004 voorziene uitzonderingsgronden limitatief zijn en strikt moeten worden geïnterpreteerd. Het recht op openbaarheid van de burger houdt een positieve verplichting in voor de openbare besturen waaraan ze moeten voldoen. Openbare besturen dienen zich zo te organiseren dat aan de verplichting tôt openbaarmaking kan worden voldaan. Een weigering moet concreet worden verantwoord. De overheid dient daartoe bij de beoordeling van de toepassing van een uitzonderingsgrond een reële belangenafweging te maken die moet blijken uit de formele motivering van de weigeringsbeslissing. Hij roept een schending in van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 'betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen' (hierna: "Motiveringswet"). De bestreden besUssing wijst de openbaarheid van het gevraagde bestuursdocument eenvoudigweg af en beperkt zich tôt "de niet-gestaafde alsook niet verifieerbare bewering dat deze overeenkomst geen milieu-informatie zou bevatten". Er kan niet eenvoudigweg worden gesteld, rekening houdende met de omvang en de gevolgen van het Eurostadionproject, dat de ontwikkeling van deze site niet valt onder artikel 3, 2°, c, van de Ordonnantie van 18 april 2004. Aile informatie en bestuursdocumenten, essentieel voor de voltooiing van dit project dienen dan ook te worden beschouwd als milieu-informatie in de zin van die bepaling. De rechtsonderhorige, en bij uitbreiding de administratieve beroepsinstantie, verkeert in de onmogehjkheid de appreciatie van het bestuur te toetsen alsook de wettigheid van het motief van de weigering te beoordelen, temeer daar er geen inzage is in het document. Wanneer geponeerd wordt dat een bestuursdocument niet voldoet aan de wettelijke definitie die ter zake duidelijke criteria aangeeft, moet in de weigeringsbeslissing worden uiteengezet waarom het kwestieuze document onder geen enkel van deze criteria zou vallen. De weigeringsbeslissing berust niet op pertinente en draagkrachtige motieven. Verzoeker besluit om zijn verzoek om openbaarheid ontvankelijk en gegrond te verklaren, de inhoud van het akkoord te beschouwen als milieu-informatie, de bestreden beslissing te hervormen en de (desgevallend gedeeltelijke) vrijgave ervan te bevelen. In ondergeschikte orde, vraagt hij de gebrekkige motivering van de bestreden beslissing vast te stellen en het advies te verlenen dat deze hervormd moet worden opdat verzoeker het document zou kunnen raadplegen. 1.4. Met een schrijven van 17 mei 2016 heeft de Commissie verzocht antwoord te verstrekken tegen 25 mei 2016. 3 1.5. Op 30 mei 2016 heeft de Commissie een tussenbeslissing (nr. 131/2016) genomen waarin zij, alvorens definitief te beslissen, de (burgemeester van de) stad Brussel verzoekt haar uiterlijk op 6 juni 2016 het Akkoord waarvan om openbaarheid wordt verzocht, over te maken opdat zij de haar bij artikel 20bis van de Ordonnantie van 30 maart 1995 wettelijk toegewezen beslissingsbevoegdheid in het kader van de openbaarheid van milieu-informatie met kennis van zaken kan uitoefenen. Aan dat verzoek werd niet tegemoet gekomen op het ogenblik dat de Commissie de zaak ten gronde behandeld heeft. Wel werd met een aangetekende brief van 1 juni 2016 alsnog een antwoord verstrekt in reactie op de brief van de Commissie van 17 mei 2016 waarin de burgemeester van de stad Brussel herhaalt wat is weergegeven onder punt 1.2.. Hij voegt daaraan toe dat verzoeker zich in zijn verzoekschrift van 10 mei 2016 niet meer op de Ordonnantie van 30 maart 1995 beroept zodat aangenomen wordt dat hij berust op de ongegrondheid ervan in de mate het verzoek om openbaarheid is gesteund op de Ordonnantie van 30 maart 1995. In de mate het verzoek berust op de Ordonnantie van 18 maart 2004 stelt de burgemeester nog dat verzoeker de Commissie in hoofdorde vraagt om, op grond van artikel 15 van de Ordonnantie van 18 maart 2004 juncto artikel 20bis van de Ordonnantie van 30 maart 1995 zijn schrijven van 11 april 2016 te vernietigen en te hervormen en, in ondergeschikte orde, het advies te verstrekken dat de gebrekkige motivering van de bestreden beslissing hervormt dient te worden teneinde toe te laten het Akkoord te raadplegen. De burgemeester herhaalt dat het Akkoord geen milieu-informatie betreft noch milieu-informatie bevat. Hij stelt, samengevat, dat het Akkoord afspraken bevat tussen de stad Brussel en RSCA over het gebruik van het voetbalstadion door RSCA als "beoogde voorname gebruiker" ervan, Het Akkoord heeft enkel betrekking op het gebruik van het stadion door RSCA. Het gebruik ervan "en de interactie" met de stad Brussel als betrokken bestuur staan volledig los van de impact van het daaraan voorafgaand bouwcn van het stadion door Ghelamco op het milieu. Het Akkoord zal immers pas tôt uitvoering kunnen worden gebracht nadat de bouw van het stadion volledig is uitgevoerd. Het past niet, zoals verzoeker doet, het Akkoord als milieu-informatie te bestempelen enkel en alleen omdat het Akkoord aansluit op een bouwproject en dit project, naar verzoeker meent, MER-plichtig is. De verplichtingen inzake milieueffectenrapportering t.a.v. een aan de uitvoering van het Akkoord voorafgaande bouwwerk is "volledig irrelevant" 4 voor de kwalificatie van het Akkoord als milieu-informatie. Ook volstaat het niet zoals verzoeker doet, te stellen dat "het Akkoord deel uitmaakt van het Eurostadionproject en ipso facto miheu-informatie moet bevatten." Hij besluit dat de Ordonnantie van 18 maart 2004 niet als rechtsgrond voor het verzoek om openbaarheid kan dienen en in die mate zonder rechtsgrond is. Wat de beweerde schending van de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet betreft, stelt de burgemeester dat uit het verzoekschrift blijkt dat de formele motiveringsplicht niet is geschonden nu uit het verzoekschrift blijkt dat de motieven van de stad om inzage te weigeren uitvoerig en inhoudelijk worden bekritiseerd zodat blijkt dat wel dcgelijk aan de vereisten van de formele motiveringswet is voldaan. In ondergeschikte orde stelt de burgemeester in zijn antwoord dat indien de Commissie van oordeel zou zijn dat het Akkoord wel als milieu-informatie kwalificeert, er geen absoluut recht bestaat op het openbaar maken van milieu-informatie. Met een beroep op artikel 11, § 2, 4°, van de Ordonnantie van 18 maart 2004 meent hij dat te dezen het verzoek tôt openbaarheid moet worden afgewezen omdat het vrijgeven van de tekst van het Akkoord "de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie [zal] schenden en een commercieel nadeel [zal] opleveren voor RSCA en de stad Brussel in de verdere ontwikkeling van het afsprakenkader omtrent de uitbating van het voetbalstadion". Bekendmaking leidt ertoe dat de onderhandelingspositie van de stad "tegen eventueie andere geïnteresseerde gebruikers" '(lees: andere dan de beoogde voornaamste gebruiker, zijnde RSCA) wordt uitgehold. Daarnaast heeft RSCA naar aile waarschijnlijkheid ook contracten te sluiten met leveranciers, partners e.d. zodat het bijgevolg "in het commercieel belang van de stad Brussel en RSCA is om hun onderscheiden onderhandelingsposities tegenover derden te vrijwaren". Wat de vraag van verzoeker aan de Commissie betreft om, "in ondergeschikte orde", advies te verlenen dat de beslissing moet worden hervormd ten einde hem toe te laten het Akkoord te raadplegen, stelt de burgemeester dat het verzoek onontvankelijk is omdat de Commissie niet bevoegd is om de motivering in het schrijven van 11 april 2016 te hervormen, zich niet in de plaats mag stellen van het bestuur en aan beleidscontrole mag doen. Dat verzoek om advies is tevens ongegrond omdat het verzoekschrift niet verduidelijkt op welke wijze de beslissing van 11 april 2016 zou berusten op feitelijk onjuiste motieven noch aangetoond wordt hoe een nieuwe "correcte" motivering ertoe zou kunnen leiden dat de bestreden beslissing wordt hervormd zodat hij het Akkoord kan raadplegen. 5 Onderzoek van het beroepschrift 2.1. Het voorliggend beroepschrift wordt luidens het voorwerp ervan (zie punt 1.3.1.) uitdrukkelijk gesteund op de Ordonnantie van 18 maart 2004. Artikel 15 van de Ordonnantie van 18 maart 2004 bepaalt:\\ "Wanneer de overheidsinstantie weigert de gevraagde informatie geheel of gedeeltelijk ter beschikking te stellen, weigert de gevraagde informatie in de gevraagde vorm of het gevraagde formaat ter beschikking te stellen of de informatie niet binnen de haar krachtens artikel 8 van deze ordonnantie toegemeten termijn ter beschikking stelt, kan de aanvrager, overeenkomstig artikel 20bis van de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur, beroep instellen bij de Gewestelijke Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten. Dit beroep moet binnen twee maanden na de beslissing tôt weigering van de overheidsinstantie of binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 8 bedoelde termijnen worden ingesteld". 2.2. Tegen de weigeringsbeslissing van 11 april 2016 die hem werd betekend op 14 april 2016 heeft verzoeker bij de Commissie een beroepschrift ingesteld op 10 mei 2016, aan de Commissie overgemaakt op 16 mei 2016. Het beroep is ratione temporis ontvankelijk. 2.3. In de mate verzoeker, zij het "in ondergeschikte orde", de Commissie verzoekt "de gebrekkige motivering van de bestreden beslissing vast te stellen en derhalve het advies te verstrekken dat deze hervormd dient te worden, teneinde verzoeker toe te laten het betreffende document te raadplegen", wijst de Commissie erop dat zij op grond van artikel IQbis van de Ordonnantie van 30 maart 1995 beschikt over een beslissings- en niet over een adviesbevoegdheid. Dit betekent, anders dan de stad Brussel lijkt te suggereren, dat de Commissie beschikt over een zelfstandige beoordeling - en hervormingsbevoegdheid en de beslissing van de Commissie die te dezen in laatste instantie beslist, in de plaats komt van de initiële beslissing, te dezen van de stad Brussel. 2.4. De (burgemeester van de) stad Brussel is een "overheidsinstantie" in de zin van artikel 3, 3°, van de Ordonnantie van 18 maart 2004 zodat hij, met toepassing van de artikelen 4 e.v. 6 van de Ordonnantie van 18 maart 2004, onverminderd de uitzonderingen vastgesteld in de artikelen 11 en 12 van diezelfde ordonnantie, het recht op toegang tôt milieu-informatie dient te waarborgen die door of voor een overheidsinstantie wordt beheerd, dit is milieu-informatie in het bezit van een overheidsinstantie die zij heeft ontvangen of opgesteld (cfr. artikel 3, 4° van de Ordonnantie van 18 maart 2004). 2.5. In de mate de weigeringsbeslissing van 11 april 2016, zonder enige concrète verantwoording, poneert dat het door verzoeker gevraagde document "niet als "milieu-informatie" kwalificeert zoals gedefinîeerd in artikel 3, 2° van de ordonnantie van 18 maart 2004, noch dit akkoord zulke milieu-informatie [bevat]" en verzoeker er zich bijgevolg niet op kan beroepen, om kopie van het akkoord te bekomen, schendt de bestreden beslissing in ieder geval de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet 2.6. De (burgemeester van de) stad Brussel heeft geen afschrift van het Akkoord aan de Commissie bezorgd (zie punt 1.5.). Zonder inzage in het Akkoord, eh het verweer van 1 juni 2016 van de stad Brussel doet daaraan niets af, kan de Commissie de haar bij artikel 20bis van de Ordonnantie van 30 maart 1995 opgedragen beslissingsbevoegdheid inzake de openbaarheid van miheu-informatie niet naar behoren uitoefenen. Dergelijke handelwijze stelt de Commissie niet in staat om een degelijke wettigheidscontrole in het kader van haar beslissingsbevoegdheid na beroep, uit te oefenen en te onderzoeken of het door verzoeker opgevraagde document al dan niet kwalificeert als "milieu-informatie" als bedoeld in artikel 3, 2° van de Ordonnantie van 18 maart 2004, meer bepaald als bedoeld in artikel 3, 2°, c) ervan of dergelijke informatie bevat. Zij is niet in staat te beoordelen of het Akkoord - te dezen met betrekking tôt de uitvoering van een MER-plichtig project -, zelfs al is dat Akkoord van commerciële, industriële of financiële aard, miïieu-informatie bevat hetgeen immers in concreto moet worden beoordeeld. Zonder inzage in het betrokken document kan de Commissie, zonder miskenning van de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht, beoordelen of het Akkoord informatie bevat over maatregelen en activiteiten die op de onder artikel 3, 2°, a) en b) van diezelfde Ordonnantie bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede (over) maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen (zie artikel 3, 2°, c)) of informatie bevat over kosten/baten - en andere economische analyses en veronderstellingen 7 die worden gebniikt in het kader van de onder artikel 3, 2°, c) bedoeldé maatregelen (zie artikel 3, 2°, e)). De Commissie wijst er op dat het begrip "milieu-informatie" als bedoeld in artikel 3, 2° van de Ordonnantie van 18 maart 2004 een ruime draagwijdte heeft wat blijkt uit het grote aantal voorbeelden ("zoals") die worden opgesomd in die bepaling. De bepalingen die betrekking hebben op de uitbating of het gebruik van de infrastructuur, ook indien dat gebruik zich (uit zijn aard) situeert na de reahsatie van het bouwwerk, kunnen van velerlei aard zijn en niets sluit uit dat zij verplichtingen inhouden voor de gebruiker met impact op bijvoorbeeld de mobiliteit en het milieu in de zin van artikel 3, 1° van de Ordonnantie van 18 maart 2004. Evenmin kan de Commissie, zonder inzage in het document, nagaan om er redenen zijn om met toepassing van de artikelen 11 en 12 van de Ordonnantie van 18 maart 2004, de openbaarmaking geheel of gedeeltelijk te weigeren (zie R.v.St VZW Greenpeace Belgium, nr. 234.267 van 25 maart 2016). 2.7. Los daarvan, wijst de Commissie op hetgeen volgt wat de mogelijkheid betreft om zich inzake milieu-informatie op een strikt en limitatief op te vatten uitzonderingsgrond inzake openbaarheid te beroepen. In de mate de stad Brussel zich wil beroepen, zoals uit haar antwoord blijkt, op de uitzonderingsgrond bedoeld in artikel 11, § 2, 4° van de Ordonnantie van 18 maart 2004, met name de "vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer deze vertrouwelijkheid bij de gewestelijke, nationale of communautaire wetgeving geboden wordt om een gewettigd economisch belang te beschermen, met inbegrip van het algemeen belang dat met statistische en fiscale geheimhouding is gediend", dient zij uitdrukkeUjk aan te geven op grand van welke gewestelijke, nationale of communautaire wetgeving te dezen de vertrouwelijkheid wordt geboden. De Commissie wijst daartoe, bij wijze van voorbeeld, op artikel 6, §1, 7°, van de fédérale wet van 11 april 1995 'betreffende de openbaarheid van bestuur' dat inhoudt dat de niet-federale administratieve overheid zoals de stad Brussel het verzoek tôt openbaarheid afwijst wanneer het heeft vastgesteld dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van het uit de aard van de zaak vertrouwelijk karakter van de ondememings- en fabricagegegevens die aan de overheid zijn meegedeeld. S Er wordt in de bestreden beslissing of in het antwoord van 1 juni 2016 niet geëxpliciteerd op grond van welke gewestelijke, nationale of communautaire wetgeving te dezen de vertrouwelijkheid wordt geboden. Het is de Commissie voorts onbekend of het Akkoord dergelijke ondernemings - of fabricagegegevens of andere bij wettelijk voorschrift beschermde gegevens bevat. Het volstaat niet louter te stellen, zoals in het antwoord van 1 juni 2016, dat het vrijgeven van de tekst van het Akkoord de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie zal schenden en een commercieel nadeel zal opleveren voor RSCA en de stad Brussel in de verdere ontwikkeling van het afsprakenkader omirent de uitbating van het voetbalstadion of dat de onderhandelingspositie van de stad Brussel tegen eventuele andere gebruikers wordt uitgehold noch dat het commercieel belang van RSCA zou worden geschaad en haar onderhandelingspositie tegenover derden zou worden aangetast omdat RSCA "naar aile waarschijnlijkheid" nog contracten sluit met leveranciers, partners e.d.. Er dient immers een concrète belangenafweging te worden gemaakt van de beide beschermde belangen (namelijk eensdeels de bescherming van de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer deze vertrouwelijkheid bij de gewestelijke, nationale of communautaire wetgeving geboden wordt om een gewettigd economisch belang te beschermen en, anderdeels, de bescherming van de openbaarheid van milieu-informatie in het algemeen belang). In dat verband moet de Commissie overigens vaststellen dat er in dezen een algemeen belang betrokken is dat gediend is bij een openbaarmaking gelet op de belangengroepen die zijn ontstaan en de gerechtelijke procédures die worden gevoerd rond het NEO-project. Bovendien, de toepassing van de uitzonderingsgrond bedoeld in artikel 11, § 2, 4° van de Ordonnantie van 18 maart 2004 kan enkel betrekking hebben op de bedoelde vertrouwelijke commerciële en industriële informatie vervat in het betrokken document en niet op elke daarin vervatte miUeu-informatie. Milieu-informatie die door overheidsinstanties wordt beheerd, wordt gedeeltehjk beschikbaar gesteld wanneer het mogelijk is informatie die onder het toepassingsgebied van artikel 11, § 1, 4° valt, van de overige gevraagde informatie te scheiden (art. 11, § 5, tweede lid, van de Ordonnantie van 18 maart 2004). Tôt slot, kan die uitzonderingsgrond niet worden ingeroepen waar het informaties over emissies in het milieu betreft (art. 11, § 3, tweede lid, van de Ordonnantie van 18 maart 2004). 9 Beslissing Bij gebrek aan een doelmatige samenwerking van (de burgemeester van) de stad Brussel heeft de Commissie geen gelegenheid gekregen om kennis te nemen van het document, te dezen het Akkoord, waarop het verzoek tôt openbaarheid betrekking heeft. De Commissie is aldus in de onmogelijkheid gesteld om de haar bij artikel 20bis van de Ordonnantie van 30 maart 1995 toegewezen beslissingsbevoegdheid uit te oefenen binnen de vervaltermijn die die bepaling voorschrijft Zij is in de onmogelijkheid gebracht om te beoordelen en te beshssen of het betrokken document al dan niet kwalifïceert als milieu-informatie dan wel miheu-informatie bevat in de zin van de Ordonnantie van 18 maart 2004. De Commissie wijst er op dat de Ordonnantie van 18 maart 2004 nochtans strekt tôt de omzetting van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 'inzake de toegang van het publiek tôt milieu-informatie en tôt intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad' en van het Verdrag van Aarhus wat inhoudt dat op België de plicht rust om de uit die internationaalrechtehjke rechtsregels voortvloeiende verphchtingen na te leven. De Commissie kan niet anders dan de keuze van de (burgemeester van de) stad Brussel te betreuren om haar geen inzage in de documenten te verlenen. Op die wijze komt de goede werking van de Commissie ernstig in het gedrang en wordt de geloofwaardigheid van het gewestelijke stelsel inzake openbaarheid van bestuur, in het bijzonder openbaarheid van milieu-informatie en de daarbij te verlenen rechtsbescherming aangetast zowel op internationaal als op Europees niveau. De Commissie heeft op verslag van mevr. K. Leus beslist in haar vergadering van 13 juni 2016 in aanwezigheid van de heer M, Leroy, voorzitter, de dames K. Leus, A.-F. Vokar en E. Willemart, lcden, en mevrouw M. Kahn, wnd. Secretaris. De wnd. Secretaris De Voorzitter M. Kahn 10
transparencia/cadas/abelrgnbrucada/2016-06-13_abelbrucada_decision-131bis-16/start.txt · Dernière modification : 2017/10/20 00:01 de patrick