Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelrgnbrucada:2016-05-30_abelbrucada_decision-133-16:start

Decision 133-16

Transposition

Gewestelijke commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten van h et Brussels HoofdstedeUjk Gewest
Beslissing nr. 133/2016
Beroep gesteund op artikel 15 van de ordonnantie van 18 maart 2004 'inzake toegang tôt milieu-informatie en tôt informatie betreffende de ruimtelijke ordening in het Brussels HoofdstedeUjk Gewest' en op de ordonnantie van 30 maart 1995 'betreffende de openbaarheid van bestuur'
inzake: de heer Arnaud Verstraeten, parlementslid Brussels HoofdstedeUjk Gewest, Eikstraat 14-16,-1005 Brussel
tegen: de Minister van Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen van het Brussels HoofdstedeUjk Gewest, de heer G. Vanhengel.

Voorwerp van de aanvraag en feiteliike voorgaanden
l.LMet een brief van 16 maart 2016 gericht aan de Minister, de heer G. Vanhengel, vraagt de heer A. Verstraete (hierna: "verzoeker") om hem, op grond van artikel 32 van de Grondwet, de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 30 maart 1995 'betreffende de openbaarheid van bestuur' (hierna: "de Ordonnantie van 30 maart 1995") en de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 maart 2004 'inzake de toegang tôt milieu-informatie en tôt informatie betreffende de ruimtelijke ordening in het Brussels HoofdstedeUjk Gewest' (hierna: de "Ordonnantie van 18 maart 2004"), een afschrift over te maken van "een "vierpartijenovereenkomst" tussen NEO en zijn oprichtende vennoten, waaronder het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waarin de financiering van het "parkingproject" wordt vastgelegd". In zijn brief vermeldt hij dat "het "parkingproject" op parking C onder de noemer milieu-informatie [valt], zoals gedefinieerd in de ordonnantie van 18 maart 2004 en opgevat in de rechtspraak van de Raad van State".

1.2. Met een beslissing van 14 april 2016 weigert de minister het verzoek om openbaarheid. In de mate het verzoek is gesteund op de Ordonnantie van 30 maart 1995, deelt de minister mee dat de aanvraag moet worden afgewezen "nu uw belang bij de passieve openbaarheid van bestuur niet opweegt tegen het belang van NEO en de oprichtende vennoten, waaronder het
Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, bij de vierpartijenovereerikomst". Hij beroept zich daartoe op artikel 10, §1, 6°, van de Ordonnantie van 30 maart 1995, namelijk een economisch of financieel belang van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, ook indien net behoort tôt de gewestelijke aspecten van het kredietbeleid en stelt dat het "belang dat u zou hebben bij het bekomen van een kopie van de vierpartij enovereenkomst, niet op[weegt] tegen het economisch en financieel belang dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de overige oprichtende vennoten van NEO hebben bij het beschermen van de vertrouwelijke informatie vervat in de vierpartij enovereenkomst". Die overeenkomst kadert in een groter geheel, zijnde de ontwikkeling van Parking C van de Heizel. Hij stelt dat aangezien dit project momenteel in voile ontwikkeling is en de contractpartijen bij de overeenkomst in de uitvoering van dit project nog contractuele relaties moeten aangaan met andere (private) partijen, maakt dat de economische en financiële positie en de onderhandelingspositie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de overige oprichtende vennoten van NEO zouden kunnen worden geschaad indien de inhoud van de vierpartij enovereenkomst in deze stand van zaken openbaar zou worden gemaakt.

In de mate de vraag om openbaarheid gestoeld is op de Ordonnantie van 18 maart 2004 stelt hij dat de vierpartij enovereenkomst niet kwalificeert als "milieu-informatie" zoals gedefinieerd in artikel 3, 2°, van die ordonnantie noch zulke milieu-informatie bevat zodat de betrokken ordonnantie niet dienstig kan worden ingeroepen om kopie van het akkoord te bekomen. Hij besluit dat er dienvolgens "voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest noch voor [z]ijn ambt, een verplichting bestaat om u een kopie van de kwestieuze vierpartij enovereenkomst te bezorgen".

1.3.1.0p 4 mei 2016 rient verzoeker een brief aan de Brusselse Gewestelijke Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten (hierna: "de Commissie"). Verzoeker stelt dat zijn verzoekschrift strekt "ter indiening van een beroep tôt nietigverklaring en vordering tôt hervorming [...] op grond van de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake de toegang tôt milieu-informatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ... en de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur [...] tegen de beslissing van Guy Vanhengel strekkende tôt de weigering tôt het overmaken van de vierpartij enovereenkomst inzake de financiering van het "parkingproject" betekend op 14 april 2016".

2
Verzoeker zet uiteen dat de vierpartijenovereenkomst waarvan hij een afschrift wenst te bekomen de fînanciering van de aanleg van een ondergrondse parking op het terrein Parking C regelt en "zonder enige twijfel 'milieu-informatie' zoals gedefinieerd in de ordonnantie van 18 maart 2004 [betreft]". Samengevat, stelt verzoeker dat het project MER (milieu evaluatie rapport) -plichtig is. Er is geen ontheffing van de MER-plicht gevraagd. Het MER toont aan dat het project significante milieu-effecten heeft zowel in negatieve als in positieve zin. De parking zelf zal bestaan uit 6 ondergrondse lagen en 10.000 parkeerplaatsen, goed voor meer dan 1,7 miljoen m3 grondverzet. Deze zal gedurende 6 tôt 14 maanden worden afgevoerd via de ring a rato van 640 tôt 900 vrachtwagens per dag, met aile gevolgen van dien voor de mobiliteit en luchtkwaliteit. Ook wat betreft de mobiliteit gedurende de exploitatiefase zijn er aanzienlijke negatieve effecten. In het MER wordt ook beschreven dat de dagdagelijkse verkeersafwikkeling (op dagen zonder match) significant zal verslechteren in zowel de ochtend- als de avondspits, vooral op de oprit Romeinsesteenweg op de buiten- en binnenring en het wevend stuk parallelweg en de afrit Wemmel op de buitenring. Bovendien, op dagen dat er een match is, zeker in combinatie met het NEO-project, "wordt het een ramp". De vierpartijenovereenkomst waarvan openbaarheid wordt gevraagd, regelt de financiering en de uitbating van de parking. Deze heeft een impact op het gebruik ervan, wat een impact heeft op de milieueffecten.

1.3.2.Wat de gegrondheid van het beroep betreft, zet verzoeker uiteen dat artikel 32 van de Grondwet openbaarheid garandeert en de in de regelgeving voorziene uitzonderingsgronden limitatief zijn en strikt moeten worden geïnterpreteerd. Het recht op openbaarheid van de burger houdt een positieve verplichting in voor de openbare besturen waaraan ze moeten voldoen. Openbare besturen dienen zich zo te organiseren dat aan de verplichting tôt openbaarmaking kan worden voldaan. Een weigering môet concreet worden verantwoord. De overheid dient daartoe bij de beoordeling van de toepassing van een uitzonderingsgrond een reële belangenafweging te maken die moet blijken uit de formele motivering van de weigeringsbeslissing.

In zoverre zijn beroepschrift steunt op de Ordonnantie van 30 maart 1995, roept verzoeker een schending in van de materiëlemotiveringsplicht. Aangezien het gaat om een reeds afgesloten contract, valt niet in te zien waarom het niet mag worden vrijgegeven. "Indien, per impossibile, kan aangenomen worden dat de openbaarmaking valt onder de in de ordonnantie van 30 maart 1995 voorziene uitzonderingsgrond {quod non in casu)> dient nog te worden nagegaan of het bestuur een correcte belangenafweging maakte". In de weigeringsbeslissing
3
wordt het belang van het gewest afgewogen tegen verzoekers persoonlijk belang. Die afweging is irrelevant. "De afweging van het belang van het gewest, daargelaten of dit geschaad zal worden, dient te worden afgewogen tegen het hoger belang van het gewaarborgde recht van de openbaarheid van bestuursdocumenten". Dit is te dezen niet gebeurd, waardoor de bestreden beslissing de ordonnantie van 30 maart 1995 "op foutieve wijze" toepast en derhalve de materiélemotiveringsplicht schendt.

In zoverre zijn beroepschrift steunt op de Ordonnantie van 18 maart 2004 roept verzoeker een schending in van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 'betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen' (hierna: "Motiveringswet"). De bestreden beslissing wijst de openbaarheid van het gevraagde bestuursdocument eenvoudigweg af en beperkt zich tôt "de niet-gestaafde alsook niet verifieerbare bewering dat deze overeenkomst geen milieu-informatie zou bevatten". Dit is "ten zeerste verwonderlijk, gelet op de omvang van het parkingproject, dat kadert in het Eurostadionproject en de gevolgen hiervan voor de mobiliteit, de uitstoot van fijn stof, etc." Er kan niet eenvoudigweg worden gesteld, rekening houdende met de omvang en de gevolgen van het Eurostadionproject, dat de ontwikkeling van deze site niet valt onder artikel 3, 2°, c, van de Ordonnantie van 18 april 2004. Aile informatic en bestuursdocumenten, essentieel voor de voltooiing van dit project dienen dan ook te worden beschouwd als milieu-informatie in de zin van die bepaling. De rechtsonderhorige, en bij uitbreiding de administratieve beroepsinstantie, verkeert in de onmogelijkheid de appreciatie van het bestuur te toetsen alsook de wettigheid van het motief van de weigering te beoordelen, temeer daar er geen inzage is in het document. Wanneer geponeerd wordt dat een bestuursdocument niet voldoet aan de wettelijke definitie die ter zake duidelijke criteria aangeeft, moet in de weigeringsbeslissing worden uiteengezet waarom het kwestieuze document onder geen enkel van deze criteria zou vallen. De weigeringsbeslissing berust niet op pertinente en draagkrachtige motieven zodat een schending van de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet voorligt.

Verzoeker besluit om zijn verzoek om openbaarheid ontvankelijk en gegrond te verklaren, de inhoud van de vierpartijenovereenkomst te beschouwen als milieu-informatie in de zin van de Ordonnantie van 18 maart 2004, de bestreden beslissing te hervormen en de (desgevallend gedeeltelijke) vrijgave ervan te bevelen. In ondergeschikte orde, de gebrekkige motivering van de bestreden beslissing vast te stellen en het advies te verlenen dat deze hervormd moet worden opdat verzoeker het document zou kunnen raadplegen.

4
1.4. Verzoeker voegt bij zijn beroepschrift een kopie van het "Ontwerp-Besluit" van de gemeenteraad van de stad Brassel van 14 maart 2016 waarin (onder meer) de financieringsregels met betrekking tôt het project omstandig worden uiteengezet, dat een specifieke overeenkomst zal worden gesloten tussen de vennootschap NEO en haar drie oprichtende vennoten en dat deze overeenkomst voorziet (onder meer) "in de hogeromschreven (lees: in het genoemde "Ontwerp-Besluit") financieringsregels voor het Parkingproject". De tekst van het ontwerp van vierpartijenovereenkomst was volgens de bewoordingen van het genoemde "Ontwerp-Besluit" als bijlage gevoegd.

1.5. Daartoe uitgenodigd met een schrijven van 17 mei 2016, heeft de minister van Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen van net Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met een brief van 24 mei 2016 een antwoord op het verzoekschrift van 4 mei 2014 laten geworden.

Hij heeft niet de betrokken vierpartijenovereenkomst aan de Commissie meegedeeld.

In zijn antwoord stelt de minister dat:\\
- het verzoek tôt openbaarheid van 16 maart 2016 verkeerdelijk aan zijn ambt werd gericht zodat het onontvankelijk is. De vierpartijenovereenkomst heeft betrekking op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zodat het verzoek had moeten worden gericht aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, in de persoon van de heer Minister-President R. Vervoort, die de Brusselse Hoofdstedelijke Regering voorzit en deze vertegenwoordigt;
- in zoverre het beroepschrift steun zoekt in de Ordonnantie van 30 maart 1995, is het beroep evenmin ontvankelijk omdat geen verzoek tôt heroverweging werd gericht aan de Brusselse Hoofdstedelijke regering conform artikel 20, eerste lid, van die ordonnantie;
- in zoverre het beroepschrift steun zoekt in de Ordonnantie van 18 maart 2004, stelt hij dat de vierpartijenovereenkomst niet kwalificeert als milieu-informatie in de zin van artikel 3, 2°, van die ordonnantie. Het betreft, samengevat, "een kaderovereenkomst die moet toelaten dat de nieuwe vennootschap PGP, dewelke in uitvoering van de vierpartijenovereenkomst wordt opgericht, de nog te realiseren mobiliteits- en parkeerinfrastructuur op de site van de huidige parking C van de Heizel zal aanhouden en exploiteren". Zij bevat enkel bepalingen waaronder de vier partijen, inbegrepen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, "in de financiering en de uitbating" van deze toekomstige parkeer - en mobiliteitsinfrastructuur zullen voorzien en staat "volledig los van de impact van het daaraan voorafgaand bouwproject op het milieu". De vierpartijenovereenkomst zal immers pas tôt uitvoering kunnen worden gebracht nadat de
5
aanleg van de mobiliteits - en parkeerinfrastructuur volledig is uitgevoerd". De bovenstaande informatie is reeds beschikbaar, "getuige waarvan het ... door de heer Verstraete gevoegde ontwerpbesluit van de gemeenteraad van de stad Brussel van 14 maart 2016, dat de voorgenomen roi van PGP en de projectstructuur in détail beschrijft". Verder stelt hij dat de vennootschapsrechtelijke structuur van PGP, eenmaal opgericht, kan worden geconsulteerd via de kruispuntbank voor ondernemingen en de statuten en jaarrekeningen in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd cq. de balanscentrale van de Nationale Bank. Tôt slot, merkt hij op dat het "niet past om de vierpartijenovereenkomst als milieu-informatie te bestempelen enkel en alleen omdat deze overeenkomst aansluit op een bouwproject [dat], naar [verzoeker] meent, MER-plichtig is".

Onderzoek van het beroepschrift
2.1. Het voorliggend beroepsschrift wordt luidens het voorwerp ervan (zie punt 1.3.1.) uitdrukkelijk gesteund op zowel de Ordonnantie van 30 maart 1995 als de Ordonnantie van 18 maart 2004.

Artikel 23 van de Ordonnantie van 18 maart 2004 bepaalt dat "[d]eze ordonnantie van toepassing [is] op de gegevens die door of voor een overheidsinstantie worden beheerd en waarvoor in een stelsel van toegang tôt informatie voorzien wordt door andere bepalingen, onverminderd de bepalingen die in een ruimere of makkelijkere toegang tôt de informatie voorzien".

Aangezien de Ordonnantie van 18 maart 2004 een ruimere toegang biedt inzake zowel de openbaarheid tôt informatie als inzake de verleende rechtsbeschertning, de Commissie beschikt ter zake milieu-informatie immers over een beslissingsbevoegdheid, dient eerst het beroepschrift te worden behandeld in zoverre het is gesteund op de Ordonnantie van 18 maart 2004 vooraleer de behandeling ervan aan bod kan komen in zoverre het is gesteund op de Ordonnantie van 30 maart 1995.

2.2. Artikel 15 van de Ordonnantie van 18 maart 2004 bepaalt:\\
"Wanneer de overheidsinstantie weigert de gevraagde informatie geheel of gedeeltelijk ter beschikking te stellen, weigert de gevraagde informatie in de gevraagde vorm of het gevraagde formaat ter beschikking te stellen of de informatie niet binnen de haar krachtens artikel 8 van deze ordonnantie toegemeten termijn ter beschikking stelt, kan
6
de aanvrager, overeenkomstig artikel 20bis van de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur, beroep instellen bij de Gewestelijke Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten.

Dit beroep moet binnen twee maanden na de beslissing tôt weigering van de overheidsinstantie of binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 8 bedoelde termijnen worden ingesteld".

2.3. Tegen de weigeringsbeslissing die hem werd betekend op 14 april 2016 heeft verzoeker bij de Commissie een beroepsschrift ingesteld op 4 mei 2016, aan de Commissie op 16 mei 2016.

Het beroep is ratione temporis ontvankelijk.

2.4. De exceptie van niet-ontvankelijkheid van de minister van Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat verzoekers' aanvraag van 16 maart 2016 "aan de verkeerde instantie" werd gericht en, derhalve, onontvankelijk is en dat zijn antwoordschrijven van 14 april 2016 slechts zijn opinie weergeeft en de Brusselse Hoofdstedelijke regering niet bindt inzake het toekennen, dan wel afwijzen van het verzoek om openbaarheid, kan niet worden aangenomen.

De minister, lid van de collégiale regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is een "overheidsinstantie" in de zin van artikel 3, 3°, van de Ordonnantie van 18 maart 2004 zodat hij, met toepassing van de artikelen 4 e.v. van de Ordonnantie van 18 maart 2004, onverminderd de uitzonderingen vastgesteld in de artikelen 11 en 12 van diezelfde ordonnantie, het recht op toegang tôt milieu-informatie dient te waarborgen die door of voor een overheidsinstantie wordt beheerd, dit is milieu-informatie in het bezit van een overheidsinstantie die zij heeft ontvangen of opgesteld (cfr. artikel 3, 4°, van de Ordonnantie van 18 maart 2004).

Krachtens het genoemde artikel 3, 4° moet onder "informatie die door een overheidsinstantie wordt beheerd" worden begrepen: milieu-informatie in het bezit van een overheidsinstantie die zij heeft ontvangen of opgesteld. Nog volgens die bepaling is, behalve indien de informatie kennelijk geen betrekking heeft op de uitoefening van de functie van de betrokkene, een gegeven in het bezit van een lid van een collégiale instantie die een overheidsinstantie vormt, een gegeven dat door een overheidsinstantie wordt beheerd in de zin van deze ordonnantie.

7
Los van de vraag of de Brusselse Hoofdstedelijke regering over de aanvraag moest beslissen, is dat niet gebeurd en heeft de minister met een schrijven van 14 april 2016 aan verzoeker meegedeeld dat hij van oordeel was "daargelaten of [z]ijn ambt bevoegd is om op dergelijke vraag tôt openbaarheid te antwoorden", het verzoek te moeten afwijzen en dat er "voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest noch voor [z]ijn ambt, een verplichting bestaat om u een kopie van de kwestieuze vierpartij enovereenkomst te bezorgen". Het is die beslissing - geen "opinie" - die met het beroepschrift wordt bestreden.

Indien de minister van oordeel was dat het verzoek diende te worden gericht aan de Brusselse Hoofdstedelijke regering en niet aan zijn ambt en dat het de regering toekwam te beslissen, kwam het de minister toe om verzoekers' aanvraag ter beslissing aan de regering over te maken wat hij niet deed. Ten overvloede, uit artikel 4 van de Ordonnantie van 18 maart 2016 vloeit nog voort dat de regering de nodige praktische regelingen moet treffen om iedere persoon in de gelegenheid te stellen gemakkelijk het door deze ordonnantie erkend recht op toegang uit te oefenen.

De exceptie wordt verworpen en het beroepschrift is in de aangegeven mate ontvankelijk.

2.5. lu de mate de bestreden weigeringsbeslissing, zonder enige concrète verantwoording, poneert - dat het door verzoeker gevraagde document "niet [kwalificeert] als "milieu-informatie" zoals gedefinieerd in artikel 3, 2° van de ordonnantie van 18 maart 2004, noch deze vierpartij enovereenkomst zulke milieu-informatie [bevat]" en verzoeker er zich bijgevolg niet op kan beroepen, om kopie van het akkoord te bekomen, schendt de bestreden beslissing in ieder geval de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet.

2.6. De minister van Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen heeft geen afschrift van de vierpartij enovereenkomst aan de Commissie bezorgd (zie punt 1.5.).

Zijn verweer dat de kaderovereenkomst enkel bepalingen bevat waaronder de vier partijen, inbegrepen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, in de financiering en de uitbating van deze toekomstige parkeer - en mobiliteitsinfrastructuur zullen voorzien en volledig losstaat van de impact van het daaraan voorafgaand bouwproject op het milieu volstaat niet om de Commissie toe te laten, zonder inzage in het kwestieuze document, defmitief te besluiten of het al dan niet milieu-informatie betreft of dergelijke informatie bevat en derhalve, om haar beslissingsbevoegdheid op een zorgvuldige wijze uit te oefenen. De bepalingen die betrekking
8
hebben op de financiering en, meer nog, op de exploitatie van de infrastructuur kunnen van velerlei aard zijn en niets sluit uit dat zij verplichtingen inhouden voor de uitbater of andere partijen bij de overeenkomst met impact op bijvoorbeeld de mobiliteit.

De Commissie beschikt over onvoldoende elementen om na te gaan of de gevraagde "vieipartijenovereenkomst" beantwoordt aan het begrip "milieu-informatie" als bedoeld in artikel 3, 2° van de Ordonnantie van 18 maart 2004, meer bepaald als bedoeld in artikel 3, 2°, c) ervan, noch of die overeenkomst - te dezen met betrekking tôt de uitvoering van een MER-plichtig project -, zelfs al is die overeenkomst van commerciële, industriële of financiële aard, milieu-informatie bevat hetgeen in concreto moet worden beoordeeld. Zonder inzage in het betrokken document kan de Commissie, zonder miskenning van de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht, niet beoordelen of die overeenkomst informatie bevat over maatregelen en activiteiten die op de onder artikel 3, 2°, a) en b) van diezelfde Ordonnantie bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking heeft of kan hebben, alsmede over maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen (zie artikel 3, 2°, c)) of informatie bevat over kosten/baten - en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder artikel 3, 2°, c) bedoelde maatregelen (zie artikel 3, 2°, e)).

Evenmin kan de Commissie, zonder inzage in het document, nagaan of er redenen zijn om met toepassing van de artikelen 11 en 12 van de Ordonnantie van 18 maart 2004, de openbaarmaking geheel of gedeeltelijk te weigeren (zie R.v.St VZW Greenpeace Belgium, nr. 234.267 van 25 maart 2016).

De Commissie is in de huidige stand van het beroep in de onmogelijkheid haar met artikel 20bis van de Ordonnantie van 30 maart 1995 toegewezen beslissingsbevoegdheid uit te oefenen.

De Commissie ziet zich genoodzaakt in het licht van een zorgvuldige en behoorlijke besluitvorming met inbegrip van een zorgvuldige feitenvinding, alvorens defïnitief te beslissen, de minister van Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te wijzen op de in artikel 10 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996 'tôt regeling van de samenstelling en de werkwijze van de Gewestelijke Commissie voor de toegang tôt de bestuursdocumenten'. vervatte verplichting en hem te verzoeken haar een afschrift van de vierpartijenovereenkomst mede te delen, waartoe hij gehouden is.

9
Beslissing
De Commissie. alvorens definitief te beslissen, verzoekt de minister van Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest haar uiterlijk op 6 juni 2016 de vierpartijenovereenkomst waarvan om openbaarheid wordt verzocht over te maken opdat zij de haar wettelijk toegewezen beslissingsbevoegdheid met kennis van zaken kan uitoefenen.

De Commissie heeft op verslag van mevr. K. Leus beslist in haar vergadering van 30 mei 2016 in aanwezigheid van de heer M. Leroy, voorzitter, de dames K. Leus, A.-F. Vokar, E. Willemart en de heer S. Lierman, leden en de heer M.-A. t'Kint, wnd. secretaris.

De wnd. Secretaris De Voorzitter
M-A t'Kint
10
transparencia/cadas/abelrgnbrucada/2016-05-30_abelbrucada_decision-133-16/start.txt · Dernière modification : 2017/10/20 02:14 de 90.86.158.26