Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadaenv:beslissing-fbc-2015-14:start

Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions

Beslissing FBC 14

Over de weigering om toegang te geven tot een kopie een convenant over de verlenging van de levensduur van een kerncentrale

Transposition

Federale Beroepscommissie voor de
  toegang tot milieu-informatie




                      8 juni 2015




             BESLISSING nr. 2015-14

over de weigering om toegang te geven tot een kopie een
convenant over de verlenging van de levensduur van een
                     kerncentrale

                      (FBC/2015/1)

   MEEUSSEN/MINISTER BEVOEGD VOOR LEEFMILIEU
                                                                        2

   1. Een overzicht

1.1. Bij mail van 19 december 2014 vraagt de heer Christoph Meeussen
aan de minister bevoegd voor leefmilieu om een kopie van de convenant
dat de vorige federale regering heeft afgesloten met de uitbater van de
kerncentrale van Tihange over de verlenging van de levensduur van de
centrale.

1.2. Namens de minister bevoegd voor Leefmilieu antwoordt mevrouw
Junion, kabinetschef, bij mail van 8 januari 2015 dat er geen gunstig
gevolg kan worden gegeven aan de vraag tot openbaarmaking van het
document, omdat het document bedrijfsinformatie van vertrouwelijke
aard bevat. De erin aanwezige informatie heeft ook betrekking op het
geheim van de beraadslagingen van de federale regering en van de
verantwoordelijke overheden die afhangen van de federale uitvoerende
macht en het betreft een federaal economisch belang.

1.3. Bij mail van 8 januari 2015 dient de heer Meeussen een beroep in bij
de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie,
hierna Commissie genoemd.

1.4. Bij mail van 9 januari 2015 verzoekt het secretariaat van de
Commissie dat de minister de gevraagde documenten aan de Commissie
zou verstrekken eventueel samen met een nota waarin het standpunt van
de minister verder wordt toegelicht.

1.5. Omdat geen reactie komt op dit verzoek, herhaalt het secretariaat
van de Commissie het verzoek bij mail van 26 januari 2015.

1.6. In reactie op deze mail verzoekt de woordvoerster van de minister
bevoegd voor leefmilieu bij mail van 26 januari 2015 om contact op te
nemen met de heer Jean-François Lerouge die belast is met het dossier.
Het secretariaat van de Commissie zendt hierop een herhaling van de
vraag om het gevraagde document te ontvangen.

1.7. Omdat zij nog steeds niet in het bezit is gesteld van het gevraagde
document neemt de Commissie op 2 februari 2015 een tussentijdse
beslissing waarin ze de minister oproept om uiterlijk tegen 15 februari
2015 haar het gevraagde document te bezorgen (beslissing 2015-02).
                                                                         3

1.8. Bij brief van 9 februari 2015 laat de minister de Commissie weten dat
de overeenkomst de economische parameters betreffende de levensduur
van Tihange 1 bepaalt met het oog een stabiel en transparant economisch
en juridisch kader te verzekeren, dat de realisatie bepaalt van de
investeringen die vereist zijn voor de voortzetting van de exploitatie. De
minister oordeelt dat in deze overeenkomst geen milieu-informatie
aanwezig is omdat ze enkel informatie die van louter financieel belang is,
bevat. Bovendien vraagt ze de Commissie in overweging te nemen dat de
vertrouwelijkheid van de overeenkomst van contractuele aard is. Ze
ressorteert onder de verbintenis van de ondertekenende partijen die het
beginsel moeten naleven, krachtens hetwelk overeenkomsten diegenen
die ze hebben aangegaan, tot wet strekken op grond van artikel 1134 van
het Burgerlijk Wetboek. Het betrokken document werd evenwel niet
aan de Commissie bezorgd.

1.9. Bij beslissing 2015-8 van 2 maart 2015 verwijst de Commissie naar
artikel 40 van de wet van 5 augustus 2006 en verzoekt het betrokken
contract aan haar te bezorgen.

1.10. Bij brief van 17 maart 2015 meldt de bevoegde minister dat ze niet
beschikt over de documenten die door de heer Meeussen werden
aangevraagd aangezien de briefwisseling heeft plaatsgevonden met de
voormalige Staatssecretaris bevoegd voor energie. Verder wordt gesteld
dat de gevraagde documenten geen milieu-informatie in de zin van de
wet van 5 augustus 2006 bevatten en dat de getekende overeenkomst en
de gevraagde briefwisseling bestaan uit economische en financiële
informatie die horen te worden beschermd, zelfs al zou men deze
kunnen beschouwen als milieu-informatie in de zin van de wet van 5
augustus 2006. De overeenkomst heeft immers uitsluitend betrekking op
financiële verplichtingen waaraan Electrabel onderworpen is. Ten slotte
wordt gesteld dat de gevraagde documenten, aangezien zij geen milieu-
informatie bevatten, geen nuttige informatie in de zin van artikel 40 van
de wet van 2006 vormen.

1.11. In haar beslissing nr. 2015-11 van 13 april 2015 wijst de Commissie
er de minister op dat in tegenstelling tot wat ze beweert, de aanvrager
slechts toegang vraagt tot een kopie van het convenant dat de vorige
federale regering heeft afgesloten met de uitbater van de kerncentrale
van Tihange over de verlenging van de levensduur van de centrale en
niet tot briefwisseling. Bovendien stelt de Commissie vast dat het
                                                                         4

antwoord van de minister een tegenstrijdigheid bevat: enerzijds beweert
ze dat ze niet in het bezit is van het gevraagde document; anderzijds
haalt ze argumenten aan waarom het gevraagde document geen milieu-
informatie is en waarom de informatie die het gevraagde document bevat
niet openbaar kan worden gemaakt. Aangezien de minister aan het hoofd
staat van de administratie die bevoegd is voor energie, moet ‘in het bezit
van’ op die wijze worden opgevat dat de aanvraag niet enkel betrekking
heeft op de documenten die de minister in die hoedanigheid in haar
bezit heeft, maar ook tot alle documenten van haar kabinet en van haar
administratie. Het is weinig aannemelijk dat deze administratie niet in
het bezit zou zijn van het gevraagde convenant.

De Commissie wijst er de minister verder op dat op grond van artikel 21,
§ 2 van de wet van 5 augustus 2006 op grond waarvan een milieu-
instantie die niet over de milieu-informatie beschikt de aanvraag zo
spoedig mogelijk moet doorsturen naar de milieu-instantie die
vermoedelijk over de milieu-informatie beschikt. Bovendien moet de
aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte worden gebracht.

Als de minister niet in het bezit is van de convenant, dan oordeelt de
Commissie dat het argument dat het niet zou gaan om milieu-informatie,
weinig aannemelijk is. Of informatie al dan niet als milieu-informatie
kan worden beschouwd, moet immers in concreto worden beoordeeld en
bijgevolg met controle van het betrokken document. De Commissie wijst
er in deze derde tussentijdse beslissing ook op dat het de minister niet
langer toekomt om een beslissing te nemen over het al dan niet bestaan
van milieu-informatie in het gevraagde document. De wet van 5 augustus
2006 kent in dit stadium van de procedure deze bevoegdheid enkel toe
aan de Commissie, die slechts een beslissing hierover kan nemen dan na
kennisname van het gevraagde document. Het niet verlenen van toegang
tot het gevraagde document door de minister aan de Commissie staat
gelijk met het miskennen van een wettelijke verplichting en verhindert
dat de Commissie haar door de wetgever opgelegde taak kan uitvoeren.

De Commissie roept nogmaals de Minister op om het gevraagde
document zoals de wet van 5 augustus 2006 in artikel 40 voorschrijft, aan
haar te bezorgen tegen uiterlijk 20 april 2015, zodat zij kan onderzoeken
of deze als milieu-informatie moeten worden beschouwd en indien dit
het geval is in welke mate al dan niet uitzonderingsgronden kunnen of
moeten worden ingeroepen om de openbaarmaking te weigeren.
                                                                         5

1.12. Tijdens haar vergadering van 4 mei 2015 stelt de Commissie vast
dat de minister nagelaten heeft het gevraagde document aan haar te
bezorgen en dat zij zelfs niet de moeite heeft genomen om op de tweede
tussentijdse beslissing in deze zaak te reageren.

1.13. Door de Commissie werd contact opgenomen met het kabinet van
de minister. Tijdens het gesprek werd duidelijk dat de minister - omwille
van de politieke gevoeligheid van het dossier - niet bereid is om het
gevraagde document aan de Commissie te bezorgen, noch de Commissie
de mogelijkheid te geven om het document ter plaatse te komen inzien.
Nochtans heeft de Commissie naar aanleiding van deze ontmoeting er
opnieuw uitdrukkelijk op gewezen dat de uitzonderingsgronden bepaald
in de wet van 5 augustus 2006 niet tegen haar kunnen worden
ingeroepen. Op grond van artikel 40 van deze wet heeft de Commissie
een recht van toegang tot alle informatie waarom zij verzoekt.

   2. De ontvankelijkheid van het beroep

De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Artikel 35
van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat de aanvrager een beroep kan
instellen bij de federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-
informatie tegen een beslissing van een milieu-instantie bedoeld in
artikel 4, § 1, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de
beslissing moest worden genomen, of in geval van weigering van
uitvoering of een onwillige uitvoering van een beslissing of enige andere
moeilijkheid die hij ondervindt bij de uitoefening van de rechten die
deze wet toekent. Het beroep moet worden ingediend binnen een
termijn van zestig dagen. Het beroep in deze zaak werd ingediend op 8
januari 2015 tegen een beslissing genomen op 8 januari 2015 waarin geen
melding wordt gemaakt van de beroepsmogelijkheden. Bijgevolg werd
het beroep binnen de wettelijk bepaalde termijn ingediend.

   3. De gegrondheid van de aanvraag

   3.1 Het personeel toepassingsgebied

De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder
het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5
augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3,
1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door
                                                                            6

de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°,
c), die onder hun toezicht staan (art. 4, § 1 van de wet van 5 augustus
2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet).

Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als “a) een
rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een
wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties
uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met
betrekking tot leefmilieu;
c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of
persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare
verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking
tot het milieu verleent.
Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet
onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de
rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden
instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in
een administratieve functie.”

Er kan geen twijfel over bestaan dat de minister bevoegd voor leefmilieu
moet worden beschouwd als orgaan van de rechtspersoon federale staat
en dus moet worden beschouwd als een milieu-instantie in de zin van de
wet van 5 augustus 2006.

   3.2 Het materieel toepassingsgebied

De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu-
informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4°
omschreven als:

         “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook,
         waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende:
         a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de
         lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de
         natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en
         zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met
         inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie
         tussen deze elementen;
         b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met
         inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de
                                                                            7

        levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen
        worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het
        milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld
        onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e)
        ;
        c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken,
        voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a)
        bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een
        van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en
        activiteiten zoals bedoeld onder e) ;
        d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met
        inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen
        in het milieu van stoffen die de toestand van elementen van het
        milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de
        veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of
        waarschijnlijk aantasten;
        e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen
        hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen;
        f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van
        elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de
        gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de
        waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken zoals bedoeld onder c)
        in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en
        druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren;
        g) kosten-baten- en andere economische analyses en
        veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e)
        en f) bedoelde maatregelen en activiteiten;
        h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”.

De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel
ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan
exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip
geen enge invulling mag worden gegeven.

Omdat de Commissie geen inzage heeft gekregen in de betrokken
convenant kan zij niet met zekerheid stellen dat de hierin aanwezige
informatie als milieu-informatie in de zin van de wet kan worden
begrepen. Voor zover dit het geval is, is de minister ertoe gehouden de
convenant aan de aanvrager openbaar te maken, eventueel gedeeltelijk in
de mate een uitzondering of uitzonderingen in artikel 27 van de wet van
5 augustus 2006 moeten worden ingeroepen en dit inroepen in concreto
kan worden gemotiveerd. Dit houdt onder meer in dat een
                                                                      8

belangenafweging moet worden verricht die - zelfs wanneer een belang
door de wet wordt beschermd - ertoe kan leiden tot de openbaarmaking
als het belang dat gediend is met de openbaarmaking zwaarder
doorweegt dan het betrokken belang. Daarbij zal moeten rekening
worden gehouden dat in casu het publiek belang dat gediend is met de
openbaarmaking niet kan worden ontkend, zeker niet in het licht van de
parlementaire vragen en de debatten in het Parlement over de
verlenging van de kerncentrales

   3.3 Besluit

Bij gebrek aan medewerking van het kabinet en/of de administratie was
de Commissie in deze zaak niet in haar mogelijkheid haar opdrachten die
haar bij wet zijn toevertrouwd, uit te voeren. Deze wet vormt zelf de
omzetting van richtlijn 2003/4/EG en het Verdrag van Aarhus, zodat de
uitvoering van de verplichtingen zich aan België opdringen. De
Commissie kan slechts de keuze van de minister betreuren om haar geen
toegang te geven tot het gevraagde document. Hierdoor verhindert ze de
goede werking van de Commissie en brengt ze het Belgische systeem op
het Europese en internationale vlak in diskrediet.


Brussel, 8 juni 2015


De Commissie was als volgt samengesteld:

Martine Baguet, voorzitster
Frankie Schram, secretaris en lid
Marie De Lombaert, plaatsvervangend lid
Claudia Hildebrand, plaatsvervangend lid




   F. SCHRAM                                            M. BAGUET
   secretaris                                           voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadaenv/beslissing-fbc-2015-14/start.txt · Dernière modification : 2020/09/30 07:54 de 127.0.0.1