transparencia:cadas:abelfedcadaenv:beslissing-fbc-2014-24:start
Table des matières
Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions
Beslissing FBC 24
Over de weigering om toegang te geven tot milieu-informatie in het bezit van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij
Date: 27/10/2014
- Copie locale: beslissing-fbc-2014-24.pdf
Transposition
Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie 27 oktober 2014 BESLISSING nr. 2014-24 over de weigering om toegang te geven tot milieu-informatie in het bezit van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FBC/2014/19) GREENPEACE/FEDERALE PARTICIPATIE- EN INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ 2 1. Een overzicht 1.1 Bij mail van 1 september 2014 vraagt mevrouw X, namens Greenpeace aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een kopie van volgende bestuursdocumenten en dit voor elke investering en participatie in een bedrijf vanuit de FPIM sinds 01/01/2011 tot op heden, met inbegrip van deze die voorbereid worden om goedkeuring te krijgen: de lijst van investeringen en participaties in bedrijven door FPIM sinds 01/01/2011 tot op heden, met inbegrip van dewelke die in aanloop zijn om goedkeuring te verkrijgen; de milieu-elementen van het beoordelingsdossier ter beschikking gesteld aan FPIM, en de door de FPIM uitgevoerde beoordeling van deze elementen op basis van de door FPIM gehanteerde milieuprocedures; elk bestuursdocument dat de milieugevoeligheid van een investering of participatie in bedrijven definieert; het bestuursdocument dat de milieuprocedures uitlegt; de milieu-informatie in de relevante adviezen van het strategisch comité van de FPIM; de milieu-elementen in de relevante beslissingen van de Raad van Bestuur. 1.3 Bij brief van 2 oktober 2014 meldt de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij dat zij geen gunstig gevolg kan geven aan het verzoek omdat ze van oordeel is dat ze niet onder de definitie van “milieu-instantie” valt in de zin van artikel 3, 1° van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu- informatie. De redenering is de volgende . Het is vooral het organiek criterium onder punt a) van de wet van 5 augustus 2006 die van belang is. Deze definitie beoogt volgens de wetgever “alle instellingen met of zonder rechtspersoonlijkheid te bestrijken, die per se administratieve functies uitoefenen” (Parl. St. Kamer, 2005-2006), nr. 2511/1, 12). De definities onder b) en c) betreffen natuurlijke of rechtspersonen die openbare diensten verstrekken of die activiteiten uitoefenen die betrekking hebben op het milieu. De FPIM zou in principe als een milieu-instantie volgens de wet van 2006 te kwalificeren zijn in de mate dat men tot de conclusie zou kunnen 3 komen dat ze bij of krachtens een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet opgerichte rechtspersoon is. Er wordt bovendien opgemerkt dat de FPIM geen administratieve functies uitoefent. Ze neemt immers geen beslissingen die derden binden en maakt bovendien enkel gebruik van commerciële/privaatrechtelijke contractuele procedés. Het huidige FPIM is met ingang van 1 november 2006 tot stand gekomen door een fusie tussen de vroegere FIM en de FPM (daarvoor de “ASLK- Holding”). De wet van 26 augustus 2006 houdende fusie tussen de FIM en de FPM bepaalt in artikel 3 dat de FPM en de FIM de opdracht krijgen om met elkaar te fuseren door overneming van de FPM door de FIM overeenstemming de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. De huidige FPIM is dus de opvolger van de FIM en heeft alle rechten en plichten van deze laatste overgenomen. Na de bovenvermelde fusie is de FIM als rechtspersoon blijven bestaan. Het is immers zo dat de wet van 26 augustus 2006, in artikel 4, § 5 bepaalt dat de algemene vergadering van de FIM onmiddellijk na de fusiebeslissing haar naam in FPIM zal wijzigen. Om te beoordelen of de FPIM bij of krachtens een wet werd opgericht, dient er dus gekeken te worden naar de oprichting van de FIM. Artikel 1 van het KB van 10 juni 1994 tot oprichting van de Federale Investeringsmaatschappij luidt als volgt: “De Nationale Investeringsmaatschappij wordt ertoe gelast om een naamloze vennootschap op te richten met de naam “Federale Investeringsmaatschappij” en met als doel het nemen en beheren van participaties in ondernemingen van de publieke of particuliere sector tot uitvoering of ondersteuning van beleidsacties van de federale overheid”. De FIM werd dus door de Nationale Investeringsmaatschappij opgericht, nadat de NIM via het KB van 10 juni 1994 de opdracht heeft gekregen om de NV FIM op te richten. De oprichting van de NV FIM gebeurde bij een authentieke akte met de tussenkomst van een notaris volgens de regels die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen. De FPIM werd niet bij of krachtens een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet opgericht en valt dus niet onder de definitie van “milieu-instantie” in de zin van artikel 3, 1° van de wet van 2006. 4 1.4 Omdat ze het niet eens is met dit standpunt, dient mevrouw X bij mail van 6 oktober 2014 een beroep in bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie. 1.4 Bij mail van 17 september 2014 verzoekt het secretariaat van de Commissie dat de Belgische Maatschappij voor Internationale Investering de gevraagde documenten aan de Commissie zou verstrekken eventueel samen met een nota waarin het standpunt van de BMI wordt toegelicht. 2. De ontvankelijkheid van het beroep De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Artikel 35 van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat de aanvrager beroep kan instellen bij de federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu- informatie tegen een beslissing van een milieu-instantie bedoeld in artikel 4, § 1, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de beslissing moest worden genomen, of in geval van weigering van uitvoering of een onwillige uitvoering van een beslissing of enige andere moeilijkheid die hij ondervindt bij de uitoefening van de rechten die deze wet toekent. Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van zestig dagen. Bij afwezigheid van de vermelding van de beroepstermijn neemt deze geen aanvang. Het beroep werd ingediend op 6 oktober 2014 tegen een beslissing genomen op 2 oktober 2014 zonder dat op enige wijze de mogelijkheid om beroep in te stellen ter kennis werd gebracht aan de aanvraagster. Bijgevolg werd het beroep binnen de wettelijk bepaalde termijn ingediend. 3. De gegrondheid van het beroep 3.1 De toepasselijkheid van de wet van 5 augustus 2005 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie Om na te gaan of de wet van 5 augustus 2006 van toepassing is, gaat de Commissie na of de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een milieu-instantie is in de zin van deze wet en of de gevraagde informatie kan beschouwd worden als milieu-informatie. 5 3.1.1 Het personeel toepassingsgebied De wet van 5 augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3, 1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°, c), die onder hun toezicht staan (art. 4, § 1 van de wet van 5 augustus 2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet). Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als “a) een rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet; b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot leefmilieu; c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking tot het milieu verleent. Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in een administratieve functie.” De Commissie wil in de eerste plaats nagaan of de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een rechtspersoon of een orgaan is opgericht bij of krachtens de Grondwet, een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet. De Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM) is een federale overheidsholding die een dubbele functie vervult. Ze treedt op als een investeringsmaatschappij en treedt ook op als holding van de overheid. De investeringen als openbare holding werden genomen in overleg met de overheid. In het verlengde van de openbare holdingfunctie kan de FPIM ook participaties nemen in bedrijven op uitdrukkelijke aanvraag van de federale overheid. Het gaat om gedelegeerde opdrachten. Het huidige FPIM is met ingang van 1 november 2006 tot stand gekomen door een fusie tussen de vroegere FIM en de FPM (daarvoor de “ASLK- Holding”). De wet van 26 augustus 2006 houdende fusie tussen de FIM 6 en de FPM bepaalt in artikel 3 dat de FPM en de FIM de opdracht krijgen om met elkaar te fuseren door overneming van de FPM door de FIM overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. De FIM zelf werd dus door de Nationale Investeringsmaatschappij (NIM) opgericht, nadat deze via het KB van 10 juni 1994 de opdracht heeft gekregen om de NV FIM op te richten. De huidige FPIM heeft als rechtsopvolger van de FIM alle rechten en plichten van deze laatste overgenomen. Na de bovenvermelde fusie is de FIM als rechtspersoon blijven bestaan. Het is immers zo dat de wet van 26 augustus 2006, in artikel 4, § 5 bepaalt dat de algemene vergadering van de FIM onmiddellijk na de fusiebeslissing haar naam in FPIM zal wijzigen. Artikel 1, § 3 van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen bepaalt dat de FPIM een naamloze vennootschap is waarop het wetboek van vennootschappen van toepassing is, voor zover hiervan niet wordt afgeweken door deze wet of, wegens de speciale aard van de vennootschap, door haar statuten. Volgens artikel 1, § 2 staat de FPIM onder de controle van de Minister van Financiën en van de Minister van Economischer Zaken. Deze kunnen zich verzetten tegen de uitvoering van elke maatregel die zou indruisen hetzij tegen de wetten en besluiten of de statuten, hetzij tegen de prioritaire doelstellingen van het financieel beleid van de Staat. Deze controle wordt uitgeoefend door toedoen van een regeringscommissaris. De Commissie is van mening dat de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij noch door of krachtens de wet is ontstaan. Om tot de tweede categorie te behoren, is vereist dat een persoon openbare bestuursfuncties uitoefent. De parlementaire voorbereiding bevat geen omschrijving wat moet worden verstaan onder “bestuursfuncties uitoefenen’. Wel is duidelijk dat verkeerdelijk de commentaar die verwijst naar artikel 3, 1°, a) betrekking heeft in hoofdzaak naar deze instellingen refereert als ze stelt dat via deze definitie alle instellingen met of zonder rechtspersoonlijkheid beoogt te bestrijken, die per se administratieve functies beoefenen (Parl. St. Kamer, 2005-2006, nr. 512511/001, 12). Dit standpunt kan worden 7 onderschreven door het feit dat de instellingen bedoeld onder artikel 3, 1°, a) enkel op rechtspersonen slaat, terwijl artikel 3, 1°, b) zowel op natuurlijke als op rechtspersonen slaat. De Commissie is van oordeel dat het verstrekken van kredieten niet als een bestuursfunctie kan worden beschouwd, zodat de BMI niet op grond van deze bepaling als een milieu-instantie kan worden beschouwd. Ze moet wel opmerken dat het niet relevant is op welke wijze bestuursfuncties worden uitgeoefend. Dit hoeft niet noodzakelijk te gebeuren door middel van publiekrechtelijke instrumenten. De Commissie stelt vast dat de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappij aan de FPIM duidelijk een aantal taken opgelegd die als bestuurlijk omschreven kunnen worden. Zo stelt artikel 2 , § 1 van deze wet dat de FPIM tot doel heeft enerzijds, in het belang van de Belgisch economie, en rekening houdend met de industriële politiek van de Staat, de oprichting, de reorganisatie of de uitbreiding te bevorderen van privé-bedrijven die de vorm hebben van een kapitaalvennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een erkende coöperatieve vennootschap. Daarnaast heeft de FPIM als doel het economisch overheidsinitiatief te bevorderen en heeft ze tot doel bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de industriële politiek van de Staat en tot de afwikkeling van financiële instellingen. Kortom uit deze opsomming blijkt dat de FPIM wel degelijk bestuurstaken uitvoert in de zin van artikel 3, 1°, b) van de wet van 5 augustus 2006. Het is daarbij niet van belang of deze bestuurstaken verband houden met het leefmilieu of niet. Artikel 3, 1°, b) van de wet van 5 augustus 2006 bevat ook geen beperking met betrekking tot het takenpakket van een instelling. Het feit dat een natuurlijke of rechtspersoon bestuursfuncties uitoefent en een instrument vormt om het beleid van de overheid te realiseren, is voldoende opdat alle activiteiten van die natuurlijke of rechtspersoon zouden gevat zijn door de wet van 5 augustus 2006. De Commissie wenst wel op te merken dat deze kwalificatie enkel geldt ten aanzien van de activiteiten die opgesomd worden in artikel 2 van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappij aan de FPIM. Deze kwalificatie heeft enkel betrekking op de toegang tot milieu-informatie en betekent niet dat de Commissie hiermee oordeelt over welke juridische kwalificatie moet gegeven worden aan de handelingen zelf van de participatie of 8 investeringen gerealiseerd door de FPIM. Dit betekent bovendien niet dat dit automatisch inhoudt dat alle informatie ook openbaar moet worden gemaakt. Aangezien de Commissie tot het besluit is gekomen dat de FPIM een milieu-instantie is in de zin van de wet van 5 augustus 2006 dient de Commissie vervolgens te onderzoeken of de gevraagde informatie als milieu-informatie in de zin van de wet van 5 augustus 2006 kan worden beschouwd. 3.1.2 Het materieel toepassingsgebied De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu- informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4° omschreven als: “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende: a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie tussen deze elementen; b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e) ; c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e) ; d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van 9 elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten; e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen; f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren; g) kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten; h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”. De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip geen enge invulling mag worden gegeven. De informatie die Greenpeace is duidelijk beperkt tot informatie die op milieu-informatie betrekking heeft en strekt zich niet uit tot andere informatie, met eventuele uitzondering van de lijst van investeringen en participaties in bedrijven door FPIM sinds 01/01/2011 tot op heden, met inbegrip van dewelke die in aanloop zijn om goedkeuring te verkrijgen. Om dit laatste na te gaan en om te bepalen welke uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen, is het nodig dat de FPIM de Commissie de gevraagde informatie verstrekt. 3.2 Besluit De Commissie is van menig dat de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij moet beschouwd worden als een milieu- instantie in de wet van 5 augustus 2006 wat betreft de activiteiten die ze uitoefent krachtens artikel 2 van de wet van 2 april 1962 en dat bijgevolg al haar milieu-informatie onder het toepassingsgebied van deze wet valt. Opdat de Commissie kan nagaan of alle gevraagde informatie als milieu- informatie kan worden gekwalificeerd en of eventueel bepaalde 10 uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen om de openbaarmaking ervan te weigeren, dringt de Commissie erop aan dat de FPIM haar de gevraagde informatie bezorgd uiterlijk tegen 15 november 2014. De Commissie zou het ook op prijs stellen indien de FPIM ook haar standpunt met betrekking tot de inroepbaarheid van eventuele uitzonderingsgronden zou uitwerken en deze aan de Commissie zou bezorgen. De Commissie wenst wel op te merken dat de omschrijving van de aanvraag vrij vaag is en dat de FPIM van oordeel kan zijn dat op grond van artikel 32, § 2, 2° van de wet van 5 augustus 2006 een nadere omschrijving gewenst is. Dit vormt op zich geen grond tot weigering, tenzij Greenpeace op een verzoek tot verduidelijking niet wenst in te gaan. Brussel, 27 oktober 2014 De Commissie was als volgt samengesteld: Martine Baguet, voorzitster Frankie Schram, secretaris en lid Steven Vandenborre, lid Claudia Hildebrand, plaatsvervangend lid F. SCHRAM M. BAGUET secretaris voorzitster
transparencia/cadas/abelfedcadaenv/beslissing-fbc-2014-24/start.txt · Dernière modification : 2020/09/30 07:54 de 127.0.0.1