transparencia:cadas:abelfedcadaenv:beslissing-fbc-2009-5:start
Table des matières
Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions
Beslissing FBC 5
Over de weigering tot openbaarmaking van rapporten m.b.t. ziekenhuisinfecties
Date: 15/10/2009
- Copie locale: beslissing-fbc-2009-5.pdf
Transposition
Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie 15 oktober 2009 BESLISSING nr. 2009-5 over de weigering tot openbaarmaking van rapporten m.b.t. ziekenhuisinfecties (FBC/2009/2) TEST AANKOOP/FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU 2 1. Situering Op 29 mei 2009 vroeg Dr. Martine Van Hecke namens Test Aankoop aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) om een kopie van de meest recente rapporten met de gegevens per ziekenhuis, en dit voor de verschillende componenten van de nationale surveillance van ziekenhuisinfecties: “surveillance van nosocomiale septicemieën in het gehele ziekenhuis, van nosocomiale pneumonieën en bacteriëmieën op intensieve zorgen, van postoperatieve wondinfecties, van MRSA (methicilline-resistente S. aureus), van MREA (multiresistente E. aerogenes) en van Clostridium Difficile”. Bij brief van 15 juni 2009 - die Test Aankoop naar eigen zeggen nooit ontvangen heeft - weigerde het WIV om de individuele cijfers van de deelnemende ziekenhuizen vrij te geven en dit zowel om wetenschappelijke als om juridische redenen: - de onvergelijkbaarheid van de resultaten tussen ziekenhuizen: o De metingen werden in elk ziekenhuis gedaan door het eigen team voor ziekenhuishygiëne waardoor een belangrijke inter-observer-variability bestaat. o De incidentie van nosomediale infecties is in belangrijke mate afhankelijk van de pathologie-ernst die in de individuele ziekenhuizen wordt behandeld en ook van het patiëntenaandeel dat doorverwezen wordt door andere instellingen. o Een hitlist van ziekenhuizen op basis van de gegevens biedt geen correcte informatie. - artikel 6, § 3, 2° van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur: Vóór 2007 werden de individuele cijfers door de ziekenhuizen uit vrije wil en vertrouwelijk aan het WIV meegedeeld. Sinds 2007 is er een verplichting, maar het WIV belooft de ziekenhuizen om hun individuele cijfers op vertrouwelijke en anonieme wijze te verwerken, in overeenstemming met de modaliteiten van het toezicht op de ziekenhuisinfecties. Test Aankoop stelde bij brief van 14 juli 2009 beroep in tegen het ontbreken van een beslissing binnen de door de wet bepaalde termijn, bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie (hierna: de Commissie). 3 2. Toepasselijke wet De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie valt. De wet van 5 augustus 2006 verleent een recht van toegang tot milieu-informatie waarover milieu-instanties bedoeld in artikel 3, 1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door de federale overheid, evenals milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°, c), die onder hun toezicht staan, beschikken (artikel 4, § 1 van de wet van 5 augustus 2006). Het begrip “milieu-instantie” wordt door artikel 3, 1° van de wet van 5 augustus 2006 als volgt gedefinieerd: a) een rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet; b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot leefmilieu; c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking tot het milieu verleent. Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in een administratieve functie. De regeling in verband met het WIV is te vinden in het koninklijk besluit van 6 maart 1968 houdende oprichting van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid als federale wetenschappelijke instelling bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Dat koninklijk besluit is genomen op grond van de artikelen 37 en 107 van de Grondwet, in welke bepalingen de Koning de bevoegdheid vindt om de federale overheidsdiensten te organiseren. Bij koninklijk besluit van 14 oktober 1987 – zie B.S. 24 november 1987 - is aan het WIV – dat toen nog “Instituut voor Hygiëne 4 en Epidemiologie” heette – rechtspersoonlijkheid verleend, maar slechts voor het beheer van zijn eigen vermogen. Er kan dan ook geen twijfel over bestaan dat het WIV te beschouwen is als een orgaan opgericht krachtens de Grondwet, zodat het onder het personeel toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu- informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4° omschreven als: “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende: a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie tussen deze elementen; b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e) ; c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e) ; d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten; e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen; 5 f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren; g) kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten; h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever een zeer ruime invulling heeft willen geven aan het begrip “milieu-informatie”. In de Memorie van Toelichting wordt er immers op gewezen dat - overeenkomstig de ratio legis van het Verdrag van Aarhus en van richtlijn 2003/4/EG - aan het begrip “milieu-informatie”, om de verschillende elementen ervan weer te geven, een ruimere draagwijdte moet worden gegeven dan het begrip “milieu-informatie sensu stricto” (Parl. St. Kamer, stuk nr. 51 2511/001, 15). Er is gekozen voor een “open”, maar tegelijk ruime definitie van milieu-informatie (Parl. St. Kamer, stuk nr. 51 2511/001, 16). Voor zover het begrip “milieu-informatie” betrekking heeft op de toestand van de elementen van het milieu, heeft de wetgever zelfs nauwelijks grenzen opgelegd. Zo vallen onder het begrip “de toestand van elementen van het milieu” ook de biologische diversiteit en haar componenten (artikel 3, 4°, a) van de wet van 5 augustus 2006). Het begrip “biologische diversiteit” wordt niet gedefinieerd in de wet van 5 augustus 2006, zodat het begrip in beginsel in zijn gewone betekenis moet worden begrepen. De wetgever heeft echter uitdrukkelijk willen aansluiten bij de inhoud van de terminologie gehanteerd in het Verdrag van Aarhus (Parl. St. Kamer, stuk nr. 51 2511/001, 16), zodat men kan aannemen dat hij aan de gehanteerde begrippen dezelfde inhoud heeft willen geven als die welke de partijen van het Verdrag van Aarhus hebben gehanteerd. De opstellers van het Verdrag hebben het begrip “biologische diversiteit” opgevat in de zin zoals het wordt gedefinieerd in het Verdrag inzake biologische diversiteit (Rio de Janeiro, 5 juni 1992; bekrachtigd bij wet van 11 mei 1995). Luidens artikel 2 van dat verdrag moet onder “biologische diversiteit” worden begrepen “de variabiliteit 6 onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen”. Het begrip “ecosysteem” wordt in artikel 2 van het Verdrag inzake biologische diversiteit gedefinieerd als “een dynamisch complex van gemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving, die in een onderlinge wisselwerking een functionele eenheid vormen”. Virussen, bacteriën en andere micro- organismen maken derhalve deel uit van de biodiversiteit en zijn er componenten van. Niet enkel heeft de door Test Aankoop gevraagde informatie betrekking op de toestand van de elementen van het milieu, ook andere aspecten vallen onder het begrip “milieu-informatie”. Dit is zo voor informatie over “de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens (…) voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door één van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e)” (artikel 3, 4°, b) van de wet van 5 augustus 2006). Ook informatie over eventuele maatregelen en activiteiten die in dit verband worden genomen vallen onder het begrip “milieu-informatie”, meer bepaald onder artikel 3, 4°, e) en f) van de wet van 5 augustus 2006. De Commissie is op grond van deze analyse van mening dat de gevraagde informatie als milieu-informatie in de zin van de wet van 5 augustus 2006 moet worden gekwalificeerd. 3. De ontvankelijkheid van het beroep De Commissie stelt vast dat Test Aankoop oorspronkelijk om toegang tot de rapporten vroeg op grond van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Die wet is evenwel niet van toepassing op milieu-informatie, maar wel de wet van 5 augustus 2006. Beide wetten geven vorm aan het grondwettelijk beginsel inzake openbaarheid van bestuur zoals dat in artikel 32 van de Grondwet is gegarandeerd. De Commissie waarbij het beroep is ingesteld, opereert uitsluitend in het kader van de wet van 5 augustus 2006. 7 Er mag niet worden verwacht dat de burger meteen op de hoogte is welke van beide wetten van toepassing is. In wezen vraagt Test Aankoop om toegang tot informatie. De instantie, waaraan de toegang wordt gevraagd, dient na te gaan welk regime van toepassing is in functie van de inhoud van de gevraagde informatie. De wet van 5 augustus 2006 sluit immers de toepassing van de wet van 11 april 1994 uit. Het beroep is gedateerd op 14 juli 2009 en werd door de Commissie ontvangen op 16 juli 2009, terwijl het oorspronkelijke verzoek van 29 mei 2009 dateert. Het beroep werd bijgevolg in elk geval tijdig ingediend. 4. De gegrondheid van het beroep Op grond van artikel 32 van de Grondwet en de wet van 5 augustus 2006 is alle milieu-informatie in het bezit van een milieu-instantie in principe openbaar. Slechts wanneer een uitzonderingsgrond moet of kan worden ingeroepen die in de wet van 5 augustus 2006 wordt erkend, een belangenafweging plaatsvindt tussen enerzijds het recht van het publiek dat gediend is met de openbaarmaking van de gevraagde informatie en anderzijds het beschermde belang, en op afdoende en pertinente wijze in concreto de weigering kan worden gemotiveerd, kan die informatie aan de openbaarmaking worden onttrokken. Argumenten als de onvergelijkbaarheid van de informatie en het feit dat de gevraagde informatie geen meerwaarde biedt, zijn op zich geen argumenten die hun grondslag in de wet van 5 augustus 2006 vinden en moeten om die reden dan ook worden verworpen. Bij het nagaan of in casu een uitzonderingsgrond of meerdere uitzonderingsgronden kunnen worden ingeroepen, stelt de Commissie vast dat het merendeel van de uitzonderingsgronden niet in aanmerking komen. Ze wenst echter bijzondere aandacht te besteden aan de uitzonderingsgronden vermeld in artikel 27, § 1, 1° (de fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden), 7° (het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie) en 8° (een advies of een mening die een derde vrijwillig en vertrouwelijk heeft meegedeeld met de uitdrukkelijke vraag om vertrouwelijkheid) van de wet van 5 augustus 2006. In elk geval kan de aanvraag slechts worden afgewezen als het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de 8 bescherming van de in artikel 27 opgesomde belangen (artikel 27, § 1, inleidende zin, van de wet van 5 augustus 2006). a. De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 8° van de wet van 5 augustus 2006 Artikel 27, § 1, 8° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu- instantie de openbaarmaking van een aanvraag moet weigeren wanneer deze betrekking heeft op een advies of een mening die een derde vrijwillig en vertrouwelijk aan een milieu-instantie heeft meegedeeld en waarvan hij uitdrukkelijk heeft gevraagd het als vertrouwelijk te behandelen, tenzij hij met de openbaarmaking instemt. Opdat deze uitzonderingsgrond kan worden ingeroepen, moet dus zijn voldaan aan een aantal cumulatieve voorwaarden. In de eerste plaats is de uitzonderingsgrond slechts van toepassing op informatie die op vrijwillige basis aan een milieu-instantie is verstrekt. In casu stelt de Commissie vast dat een gedeelte van de gevraagde informatie niet vrijwillig wordt verstrekt, een ander gedeelte daarentegen wel. Artikel 56, § 2 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen legt immers een juridische verplichting op die gedeeltelijk ook keuzemogelijkheden en vrijheidsgraden bevat. Het koninklijk besluit verplicht nagenoeg alle algemene ziekenhuizen om deel te nemen aan de initiatieven “Toezicht op nosocomiale infecties”, wat het verzamelen van gegevens en het meedelen ervan aan het WIV inhoudt met betrekking tot: - de Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) overeenkom- stig het protocol van het WIV, van de Belgian Infection Control Society en van het referentielaboratorium voor MRSA; - de Clostridium difficile overeenkomstig het protocol van het WIV, van de Belgian Infection Control Society en van het referentielaboratorium; - naar keuze, één van de volgende protocollen: 1. toezicht op pneumonieën en bacteremieën in de eenheden intensieve zorg overeenkomstig het protocol van het WIV en van de Belgische Maatschappij voor Intensieve en Spoedgevallen- geneeskunde, 2. toezicht op septicemieën over het hele ziekenhuis overeenkomstig het protocol van het WIV, 9 3. toezicht op infecties van de operatiewonden overeenkomstig het protocol van het WIV, 4. toezicht op de multiresistente Enterobacteriaceae overeenkomstig het protocol van het WIV en van de Belgian Infection Control Society. Het toezicht heeft eveneens betrekking op de kwaliteitsindicatoren met betrekking tot het ziekenhuishygiënebeleid in de instelling. De Commissie heeft vastgesteld dat een gedeelte van de gevraagde informatie een vrijwillig karakter vertoont voor zover in de praktijk, met het oog op feedfack vanwege het WIV, meer informatie is verstrekt dan juridisch nodig was. Bovendien wil ze opmerken dat, voor zover bepaalde informatie betrekking heeft op een periode waarvoor de verplichting nog niet gold, meer bepaald slaat op de toestand van vóór 1 juli 2007, deze informatie in elk geval vrijwillig werd meegedeeld. Evenmin sluit de Commissie uit dat ook andere ziekenhuizen en diensten dan diegene waarop een verplichting tot mededeling van informatie berust, informatie verstrekken aan het WIV. Verder stelt de Commissie vast dat de ziekenhuizen die verplicht worden tot het verstrekken van informatie een zekere mate van keuzevrijheid hebben op het vlak van de periode waarover wordt gerapporteerd en de plaatsen binnen het ziekenhuis waarover zij informatie verstrekken. Ook dat heeft voor gevolg dat bepaalde informatie als vrijwillig verstrekte informatie moet worden gekwalificeerd. Verder kan de uitzonderingsgrond van artikel 27, § 1, 8° maar worden ingeroepen voor zover de verstrekkers van de informatie bij het verstrekken ervan de vertrouwelijkheid van de informatie hebben ingeroepen. De Commissie stelt vast dat om die vertrouwelijkheid niet steeds werd verzocht, maar dat het WIV zelf de vertrouwelijkheid heeft beloofd. Op die wijze werd niet altijd voldaan aan de wettelijke voorwaarde dat bij het verstrekken van die informatie de verstrekker zelf de vertrouwelijkheid moet hebben ingeroepen. Zelfs wanneer is voldaan aan de vereiste van de vrijwilligheid én van de vertrouwelijkheid zoals hiervoor aangegeven, is de toepassing van de uitzonderingsgrond beperkt tot adviezen of meningen, en heeft ze geen betrekking op feiten. De Commissie merkt op dat de vaststellingen gedaan in uitvoering van het koninklijk besluit van 25 april 2002 niet als meningen of opinies in de zin van de wet van 5 augustus 2006 kunnen 10 worden begrepen. Waarnemingen hebben steeds een subjectieve dimensie, al is het de bedoeling deze zo objectief mogelijk te laten plaatsvinden. Dat er interpretatie aan te pas komt, verhindert niet dat het resultaat van de waarnemingen als feitelijke informatie moet worden beschouwd. De wet van 5 augustus 2006 beoogt immers enkel persoonlijke standpunten te beschermen en aangezien de uitzonderingsgronden restrictief moeten worden geïnterpreteerd, kan er geen ruimere betekenis aan deze uitzonderingsgrond worden toegekend. Aangezien het om cumulatieve voorwaarden gaat, leidt het niet voldaan zijn van één van de voorwaarden tot het niet voldaan zijn aan het geheel van de voorwaarden, zodat de Commissie niet in extenso op alle voorwaarden dient in te gaan. De Commissie is dan ook van mening dat artikel 27, § 1, 8° niet rechtsgeldig kan worden ingeroepen om de openbaarmaking van de gevraagde informatie te weigeren. b. De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 Artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu- instantie de openbaarmaking van een aanvraag moet weigeren wanneer het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden en in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt. De Commissie is van oordeel dat, gezien de huidige manier van werken van het WIV, de openbaarmaking van de bedoelde informatie potentieel negatieve gevolgen kan hebben op de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden. Er bestaat immers een reële kans dat de openbaarmaking tot onderrapportering aanleiding zal geven, in welk geval de strijd tegen de ziekenhuisinfecties minder efficiënt zal kunnen worden aangepakt. De ziekenhuizen staan immers zelf in voor het verzamelen van de gegevens en hebben daarbij een zekere vrijheid, onder meer wat de lengte en de keuze van de periode betreft waarop de gegevens betrekking hebben. Op grond van de meegedeelde gegevens biedt het WIV feedback aan de ziekenhuizen om te komen tot een meer efficiënte bestrijding van de ziekenhuisinfecties. Als de bedoelde informatie, zoals ze thans bij het WIV beschikbaar is, openbaar wordt 11 gemaakt, zal bij een aantal ziekenhuizen, om de goede naam en de financiële belangen te beschermen, wellicht de neiging ontstaan enkel nog te voldoen aan de minimumverplichting en de rapporteringsperiode te kiezen in functie van de geregistreerde gegevens, meer bepaald slechts de gegevens in verband met de minst ongunstige periode mede te delen. In het meest extreme geval zouden zelfs risicopatiënten kunnen worden geweigerd om de resultaten niet ongunstig te beïnvloeden. Daardoor verhoogt het gevaar voor onderschatting van het probleem binnen het ziekenhuis en zullen de inspanningen van het WIV om door middel van feedback tot een meer efficiënte bestrijding van de ziekenhuisinfecties te komen, gedwarsboomd worden. Dit zou zonder meer een bedreiging voor de gezondheid en de levenskwaliteit van de mens inhouden, rechtsgoederen die door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens worden beschermd. In die zin kan dan ook worden gesteld dat de openbaarmaking evenzeer de fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden en in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aantast, een uitzonderingsgrond aanwezig in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006, omdat op deze wijze de gezondheid en het bestaan van mensen kan worden aangetast. Het is echter niet voldoende dat een bepaald beschermd belang aanwezig is om de openbaarmaking te weigeren. Er dient immers nog een afweging plaats te vinden tussen het publiek belang dat gediend is met de openbaarmaking en het beschermde belang. De Commissie is van oordeel dat er onmiskenbaar een publiek belang aanwezig is dat gediend is met de openbaarmaking van deze informatie. Maar ze oordeelt evenzeer dat de schade die door de openbaarmaking zou worden aangebracht zwaarder weegt dan het publieke belang dat gediend is met de openbaarmaking, althans voor zover de informatie zoals ze thans bij het WIV aanwezig is, bepaalde vrijheidsgraden bevat en dus ongelijk van kwaliteit is. De verzwakking van de mogelijkheid om de toestand in verband met de strijd tegen ziekenhuisinfecties op te volgen en te remediëren, de reële kans dat ziekenhuizen waarnemingen rapporteren die onvoldoende de reële situatie weergeven en de kans dat bepaalde risicopatiënten zullen worden geweerd, kan aanleiding geven tot ernstige gezondheidsrisico’s. Dit weegt op dit ogenblik zwaarder door dan het openbaar maken van de gevraagde informatie. Voor zover de informatie in de toekomst beter vergelijkbaar wordt en meer geobjectiveerd is door het hanteren van kwaliteitsstandaarden, zal 12 dit argument niet langer kunnen worden ingeroepen. De Commissie dringt er op aan dat de kwaliteit van de informatie zou worden verhoogd, zodat inderdaad, gezien het onmiskenbare publieke belang, er geen reden meer voorhanden is om de openbaarmaking te weigeren. c. De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 De Commissie erkent dat er ook heel wat economische belangen verbonden zijn met de gevraagde informatie, zodat de openbaarmaking van die informatie invloed kan hebben op de toekomstige financiële positie van ziekenhuizen. Toch kan niet meteen worden gesteld dat deze informatie kan worden opgevat als commerciële en industriële informatie, die wordt beschermd om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, een vereiste die geldt om artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 te kunnen inroepen. Bovendien weegt het publiek belang dat gediend is met de openbaarmaking zwaarder door dan eventuele economische belangen waaraan schade zou worden aangebracht. d. Het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking De Commissie wenst er op te wijzen dat de openbaarmaking slechts kan worden geweigerd voor de informatie die onder een uitzonderingsgrond valt. Alle andere informatie moet openbaar worden gemaakt, tenzij het niet mogelijk is om de genoemde informatie te scheiden van de andere informatie. Is dit laatste het geval, dan moet dit ook in concreto worden gemotiveerd. De Commissie stelt vast dat in de gevraagde rapporten de informatie die onder de uitzonderingsgrond van artikel 27, § 1, 1° valt, in sterke mate vervlochten is met andere informatie, zodat het zo goed als onmogelijk is de beide van elkaar te scheiden. 5. Besluit De Commissie oordeelt dat de gevraagde informatie onder het toepassingsgebied valt van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie en dat het beroep ontvankelijk is. 13 Zij is van mening dat voor zover voor de gevraagde informatie vaststaat dat het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden, die informatie aan de openbaarmaking moet worden onttrokken. Milieu-informatie die niet aan die vereiste voldoet, dient wel openbaar gemaakt te worden, althans voor zover ze kan gescheiden worden van de informatie waarop de uitzonderingsgrond van toepassing is. De Commissie stelt vast dat voor de informatie die wordt opgevraagd, die opsplitsing niet kan worden gemaakt. De Commissie stelt dan ook dat het verzoek om toegang tot de gevraagde rapporten ontvankelijk, maar niet gegrond is. Brussel, 15 oktober 2009. De Commissie was als volgt samengesteld: Jo Baert, voorzitter Frankie Schram, secretaris en lid Maud Istasse, lid Angélique Gérard, lid Steven Vandenborre, lid F. SCHRAM J. BAERT secretaris voorzitter
transparencia/cadas/abelfedcadaenv/beslissing-fbc-2009-5/start.txt · Dernière modification : 2020/09/30 07:54 de 127.0.0.1