Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2018-43:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 43

Met betrekking tot het verkrijgen van een hele reeks van documenten van De Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

      Afdeling openbaarheid van bestuur




                     4 juni 2018




                 ADVIES 2018-43

met betrekking tot het verkrijgen van een hele reeks
van documenten van De Hoge Raad van de Orde der
                   Dierenartsen

                    (CTB/2018/40)
                                                                       2

   1. Een overzicht

1.1. Bij aangetekende brief van 21 maart 2018 vraagt meester Ann
Coolsaet namens mevrouw X aan de Hoge Raad van de Orde der
Dierenartsen om een kopie van volgende bestuursdocumenten:
1) de brief/e-mail/fax van 04.07.2013 waarmee de heer Thierry
Tramasure (toenmalige voorzitter van de Franstalige gewestelijke raad en
vicevoorzitter van de Hoge Raad) aan de heer Mathieu Hubaux van de
FOD Volksgezondheid en Veiligheid van de Voedselketen het
standpunt/antwoord bezorgde op de vraag van de auditeur bij de Raad
van State over de voorgenomen (en inmiddels doorgevoerde) wijziging
aan artikel 23 van de wet van 19 december 1950 ‘tot instelling van de
Orde der Dierenartsen’.
2) de vraag van de heer Hubeaux die tot het antwoord vermeld onder
punt 1 leidde;
3) de verslagen van het Bureau en van de Hoge Raad waarin de
bestuursdocumenten vermeld onder 1) en/of 2) ter sprake kwamen;
4) het verslag van de Hoge Raad van 12 april 2016 ‘betreffende de
verkiesbaarheid van de uittredende leden van de gewestelijke raden voor
de gemengde raad van beroep’;
5) de antwoorden/adviezen/persoonlijke meningen/interpretaties/ e.d.m.
die ter voorbereiding van de beslissing vermeld onder punt 4 werden
ontvangen van mevrouw Delorge, dr. Mathieu Hubaux, dr. Guy
Gadeyne, prof. Sarne De Vliegher en eventuele anderen die werden
bevraagd;
6) de vragen die werden voorgelegd aan de in 5) vermelde personen en
die tot de antwoorden hebben geleid vermeld onder punt 5);
7) Verslag(en) van de Hoge Raad en/of het Bureau waar werd beslist de
adviezen, antwoorden e.d.m. vermeld onder 5) in te winnen.
8) verslag(en) van de Hoge Raad en/of het Bureau waar de adviezen,
antwoorden e.d.m. vermeld onder 5) werden besproken;
9) verslag(en) van de vergadering(en) waarop aanwezig waren de
magistraten van de Franstalige gewestelijke raad en de Franstalige
gemengde raad van beroep dd. 18 en 20 mei 2016;
10) Verslag(en) van de Franstalige gewestelijke raad waarin de
vergaderingen van 18 en 20 mei 2016 vermeld onder 9) ter sprake
kwamen;
11) verslag(en) van de Hoge Raad en/of het Bureau waar de documenten
vermeld onder 9) en 10) of de daar bedoelde vergaderingen van 18 en 20
mei 2016 werden besproken;
                                                                       3

12) alle beslissingen en verslagen van de Hoge Raad en van de door de
Hoge Raad opgerichte werkgroep wetgeving in verband met het advies
dat aan de Orde der Dierenartsen is gevraagd over de ontwerpwetteksten
die tot de wijziging van de artikelen 10, 11 en 23 van de wet van 19
december 1950 door de wet van 19 maart 2014 hebben geleid;
13) de agenda en alle bijhorende stukken/dossiers ter voorbereiding van
de Hoge Raad van 13 oktober 2016, alsook het verslag van deze zitting
van de Hoge Raad in verband met de beslissing om het mandaat van een
aantal uittredende leden van de Hoge Raad te verlengen en de
omstandigheden die daartoe aanleiding gaven.

1.2. Omdat niet tijdig is ingegaan op het verzoek, dient de aanvraagster
bij aangetekende brief van 3 mei 2018 een verzoek tot heroverweging in
bij de Orde der Dierenartsen. Ze vraagt bij aangetekende brief van
dezelfde datum ook om een advies van de Commissie voor de toegang tot
en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van
bestuur, hierna Commissie genoemd.

    2. De toepasselijkheid van de wet van 11 april 1994

Vooraleer de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de adviesaanvraag
kan worden behandeld, moet worden nagaan of de Orde der
Dierenartsen een federale administratieve overheid is in de zin van de
wet van 11 april 1994. Het recht van toegang zoals gegarandeerd door
artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 is enkel van
toepassing ten aanzien van bestuursdocumenten. Een bestuursdocument
wordt gedefinieerd als “alle informatie, in welke vorm ook, waarover een
administratieve overheid beschikt” (artikel 1, tweede lid, 2° van deze
wet).

Grondrecht als uitgangspunt

Het is belangrijk voor ogen te houden wat het doel van de
grondwetgever was toen hij de openbaarheid van bestuur in de
Grondwet opnam.

In de Verklarende Nota bij artikel 24ter, het huidige artikel 32 van de
Grondwet, is duidelijk vermeld dat “De principes vastgesteld in het
voorgestelde artikel gelden ten aanzien van alle administratieve
overheden. De concrete invulling van dit begrip zal naderhand gebeuren.
                                                                                    4

Aangezien hier een fundamenteel recht wordt toegekend, zal hierbij een
zo breed mogelijke interpretatie worden gehanteerd. Met name kan
verwezen worden naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en
de rechtspraak van de Raad van State dienaangaande.” (Parl. St. Kamer,
B.Z. 1992-1993, 839/1, 5).

De grondwetgever had dus onmiskenbaar een ruim personeel
toepassingsgebied op het oog, maar liet de invulling over aan de
wetgever. Gelet op het gegeven dat het om een grondrecht gaat, moet de
wetgever voor een zo ruim mogelijke invulling kiezen. Bovendien mag
de wetgever wanneer hij om het personeel toepassingsgebied in te vullen
voor het begrip “administratieve overheid” kiest, dit begrip niet zo
beperkt invullen dat de wet in strijd zou zijn met het brede
toepassingsgebied dat de grondwetgever voor ogen had.

Toepassingsgebied van de federale openbaarheidswet

De wet van 11 april 1994 is op grond van artikel 1, eerste lid van
toepassing op:
   a) de federale administratieve overheden;
   b) de administratieve overheden andere dan de federale
       administratieve overheden doch slechts voor zover deze wet op
       gronden die tot de federale bevoegdheid behoren, de
       openbaarheid van bestuursdocumenten verbiedt of beperkt.

Een administratieve overheid wordt door de wet gedefinieerd als “een
administratieve overheid als bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State” (artikel 1, tweede lid, 1° van de wet).

Notie (federale) «administratieve overheid»

In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de federale
openbaarheidswet is geworden (Parl. St. Kamer, 1992-1993, 1112/1, 8-
11), werd de notie «administratieve overheid» als volgt verduidelijkt:

         “Voor de bepaling van de notie “administratieve overheden” wordt gesteund op
artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en bijgevolg op de
uitgebreide jurisprudentie terzake van de Raad van State. Dit biedt het belangrijke
voordeel dat het toepassingsgebied van de wet mee zal evolueren met de nieuwe
ontwikkelingen die zich in de wetgeving en de administratieve praktijk voordoen.
Bovendien verschaft de rechtspraak van de Raad van State een duidelijk houvast en
                                                                                      5

worden criteria gehanteerd die volledig aansluiten bij de doelstelling van deze wet,
namelijk de bestuurde in zijn verhouding tot het bestuur, welke vorm dat ook
aanneemt, recht te geven op openbaarheid. De criteria van de Raad van State zijn,
positief gesteld en niet-cumulatief: uitoefening van een taak van algemeen belang, over
dwingende beslissingsbevoegdheid beschikken, betrokkenheid van de overheid bij de
oprichting of erkenning, controle door de overheid, beschikken over bepaalde
prerogatieven van de openbare macht en, negatief: niet behoren tot de wetgevende of
de rechterlijke macht.
        Nieuw tegenover de bestaande rechtspraak van de Raad van State is dat voor de
toepassing van de hier voorgestelde wet bovendien zal moeten worden afgebakend
welke van de administratieve overheden als federale administratieve overheden moeten
worden beschouwd en welke als niet-federale administratieve overheden. De federale
administratieve overheden zijn, aldus de Raad van State in zijn advies met betrekking
tot onderhavig wetsontwerp, de federale administraties, de openbare instellingen en
ermee vergelijkbare openbare diensten welke onder een federale administratieve
overheid ressorteren, alsmede de private personen welke door een federale overheid ten
gevolge van andere dan toevallige gebeurtenissen met het uitoefenen van een federale
openbare dienstverlening zijn belast. Tot het federale niveau wordt eveneens gerekend
het personeel van de provincies dat afhangt van de federale overheid inbegrepen de
arrondissementscommissarissen.
        De niet-federale administratieve overheden zijn deze die deel uitmaken van
andere bestuursniveau’s – de Gemeenschappen en de Gewesten, de provincies en de
gemeenten, zoals daar zijn de diensten van de Gemeenschappen, de Gewesten of de
Gemeenschapscommissies of de instellingen door hen opgericht, privé-personen die een
taak van algemeen belang uitvoeren die behoort tot de bevoegdheidssfeer van de
Gemeenschappen of Gewesten, de gemeentelijke en provinciale organen, de
intercommunales, de O.C.M.W.’s, de polders en wateringen, de kerkfabrieken, enz..
         Wat het federale niveau betreft, heeft de Raad van State steeds als
administratieve overheden bestempeld: de organen van het centrale rijksbestuur, zoals
de Koning, de Ministers en bepaalde bij delegatie handelende ambtenaren die een
beslissingsbevoegdheid bezitten zoals de Vaste Wervingssecretaris.
        Voor wat de Koning als administratieve overheid betreft, moet beklemtoond
worden dat Hij dit slechts is met betrekking tot aangelegenheden waarvoor een
Minister de verantwoordelijkheid draagt (cf. artikel 64 van de Grondwet) en geenszins
persoonlijk als administratieve overheid kan worden beschouwd. De stukken en de
correspondentie die berusten bij het Staatshoofd vallen geenszins onder toepassing van
deze wet.
         Kabinetsleden zijn evenmin administratieve overheden: zij zijn de persoonlijke
medewerkers van de Ministers en kunnen zich niet in hun plaats stellen om
beslissingen te nemen waarvoor de Ministers bevoegd zijn. Aangezien en in zoverre zij
geen bevoegdheid bezitten om bindend op te treden tegenover derden, zijn zij, volgens
de Raad van State, derhalve niet als administratieve overheid te beschouwen.
        De organen van dienstgewijze gedecentraliseerde instellingen die een
autonome beslissingsbevoegdheid bezitten, zijn wel als administratieve overheid te
beschouwen. Zij werden door de overheid opgericht om in een dienst van algemeen nut
te voorzien en zijn daarbij onder de hoge leiding van de overheid geplaatst. Het betreft
                                                                                       6

onder meer de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de Rijksdienst voor
Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, de
Bankcommissie, enzovoort.
        Naast deze openbare instellingen stricto senso zijn ook de instellingen die door
de overheid of door toedoen van de overheid tot stand werden gebracht om in een
openbare dienst te voorzien en waarvan particulieren of private vennootschappen deel
uitmaken of die opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap als
administratieve overheid te beschouwen. Het betreft ondermeer het Gemeentekrediet
van België.
        Vragen rijzen met betrekking tot de zogenaamde ondernemingen met gemengd
beheer die door de openbare overheid tot stand zijn gebracht en een openbare dienst of
een dienst van algemeen belang waarnemen en waarvoor, zowel wat de samenstelling
van het kapitaal als wat het beheer van de onderneming betreft, een beroep gedaan
wordt op de medewerking van particulieren. Het betreft de Nationale Maatschappij der
Belgische Spoorwegen, de Nationale Bank van België, S.A.B.E.N.A., en andere.
        Het antwoord op de vraag of zij als administratieve overheid moeten worden
beschouwd, leidt de Raad van State af uit de ontleding van de bijzondere wetten die het
statuut van die organismen regelen. De recente wijzigingen met betrekking tot het
statuut van de autonome overheidsbedrijven kunnen dus aanleiding geven tot een
herziening van de rechtspraak terzake, wat trouwens eveneens geldt tegenover de
openbare kredietinstellingen.
        Samen met deze organismen, dient de vraag gesteld te worden naar het
karakter van administratieve overheid van organismen die uit particulier initiatief zijn
ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast.
        Ten aanzien van deze organismen, die als dusdanig geen administratieve
overheid zijn, maar wel met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen kunnen
nemen die vatbaar zijn voor vernietiging door de Raad van State, is de wet betreffende
de openbaarheid van bestuur slechts van toepassing ten aanzien van die
aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid
heeft. Voor de ondernemingen van gemengd beheer betreft dit bijvoorbeeld de
bevoegdheid die wordt uitgeoefend met betrekking tot het personeel.
           Ook openbare adviesorganen (zoals de Centrale raad voor het Bedrijfsleven,
de Hoge Raad voor de Middenstand, de Nationale Arbeidsraad) zijn aan deze
gevolgtrekking onderworpen: zij zijn geen administratieve overheid wanneer zij
adviezen verstrekken maar wel bij de uitoefening van hun beslissingsmacht ten aanzien
van hun personeel. Enkel ten aanzien van deze aangelegenheid zijn zij onderworpen
aan de toepassing van deze wet.
        Hierbij moet beklemtoond worden dat het bovenstaande slechts geldt voor
deze organismen die niet als dusdanig een administratieve overheid zijn en deze
kwalificatie slechts verkrijgen in de mate waarin zij met publiekrechtelijk gezag
beklede beslissingen nemen. Slechts voor deze organismen geldt de openbaarheid enkel
ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van
administratieve overheid bezit.
         Dit geldt dus niet voor de organismen en instellingen die door de Raad van
State in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd. Bij deze
instellingen of organismen is de vraag of een document betrekking heeft op een
                                                                                   7

aangelegenheid die onderworpen is aan het wettigheidstoezicht van de Raad van State
irrelevant. Alle documenten die berusten bij dergelijke administratieve overheid zijn
bestuursdocumenten, en in principe openbaar.”


Uit die toelichting blijkt enerzijds de bedoeling van de wetgever om,
door voor de invulling van het begrip “administratieve overheid” te
verwijzen naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de
daarop betrekking hebbende rechtspraak, het toepassingsgebied van de
wet van 11 april 1994 de mogelijke ontwikkeling van die rechtspraak te
laten volgen. De wetgever koos immers voor een “evolutief” begrip,
waarbij voldoende rekening kon worden gehouden met maatschappelijke
evoluties. Omdat het begrip “administratieve overheid” in artikel 14 van
de wetten op de Raad van State zelf niet wordt gedefinieerd, is de
invulling die er in de Memorie van Toelichting aan wordt gegeven een
weergave van een tijdgebonden situatie en bovendien een interpretatie
van de bestaande rechtspraak. De evolutie die zich op dat moment
voltrok in de rechtspraak was veeleer uitbreidend, al werd niet
uitgesloten dat toekomstige rechtspraak in beperkende zin zou evolueren
als de aard van een bepaald organisme in de toekomst zou wijzigen.

Anderzijds blijkt dat een onderscheid dient gemaakt te worden tussen
zogenaamde “organieke” en “functionele” openbare diensten. Terwijl alle
documenten die berusten bij organismen en instellingen die in hun
geheel als administratieve overheid worden beschouwd (organieke
openbare      diensten,   o.a.   de    federale     administraties)    als
bestuursdocumenten dienen te worden beschouwd en dus openbaar zijn,
geldt voor organismen die niet als zodanig een administratieve overheid
zijn (functionele openbare diensten) de openbaarheid enkel ten aanzien
van die aangelegenheden, waarvoor een dergelijk organisme het karakter
van administratieve overheid bezit. Wat die laatste categorie betreft gaat
het in het bijzonder om de organismen die uit particulier initiatief zijn
ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast, om
ondernemingen met gemengd beheer en om een specifieke categorie van
adviesorganen, namelijk de openbare adviesorganen (in A. MAST e.a.,
Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer,
2017, p. 132, omschreven als “de met een louter adviserende
bevoegdheid belaste lichamen […] waaraan de wetgever
rechtspersoonlijkheid en een patrimoniale en budgettaire zelfstandigheid
heeft verleend”; op federaal niveau gaat het, bijvoorbeeld, om de
                                                                        8

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de
Middenstand en de Nationale Arbeidsraad).

De invulling van het begrip “administratieve overheid” is sedert de
totstandkoming van de openbaarheidswet geëvolueerd. Het Hof van
Cassatie heeft geoordeeld dat door de overheid opgerichte of erkende
instellingen, die belast zijn met een openbare dienst en niet behoren tot
de rechterlijke of wetgevende macht, in beginsel administratieve
overheden zijn, in zoverre hun werking door de overheid wordt bepaald
en gecontroleerd én zij beslissingen kunnen nemen die derden binden
(zie in het bijzonder: Cass. 14 februari 1997, nr. C.96.0211.N; Cass. 10
september 1999, nr. C.98.0141.F; Cass. 6 september 2002, nr.
C.01.0382.N; voor commentaar in de rechtsleer, zie onder meer: S.
BAETEN, “Variaties op verzelfstandigingsthema’s: enkele bedenkingen
over de tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van
het Cassatiearrest van 8 november 1996”, C.D.P.K. 1999, 83-102; M.
BOES, “De administratieve overheid: een ondefinieerbaar begrip?”, Ad
amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, die
Keure, 2004, 27-30; MAST, o.c., nrs. 1017-1020; P. NIHOUL, “La notion
d’autorité administrative: retour à l’orthodoxie”, Adm. Publ., 2001, 78-
85; J.M. PIRET, “La notion d’autorité administrative”, Adm. Publ., 1999,
236-238; F. VANDENDRIESSCHE, “De invulling van het begrip
administratieve overheid na de arresten Gimvindus en BATC van het
Hof van Cassatie”, R.W., 2000-2001, 497-506; S. VAN GARSSE, “De
‘harmonicabewegingen’ van het begrip administratieve overheid”,
Tijdschrift voor Gemeenterecht, 2002, 308-313). Daarbij heeft het Hof
van Cassatie weliswaar de nadruk gelegd op het (functionele) criterium
beslissingen te kunnen nemen die derden binden, doch daaruit kan niet
worden afgeleid dat de bevoegdheid om beslissingen te kunnen nemen
die derden binden in alle gevallen een noodzakelijke voorwaarde is om
van een administratieve overheid te kunnen spreken. Bovendien mag
niet uit het oog worden verloren dat de arresten van het Hof van Cassatie
steeds betrekking hadden op privaatrechtelijke instellingen.

Kwalificatie van de Orde der Dierenartsen

Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de Orde der
DDierenartsen moet worden beschouwd als een federale administratieve
overheid in de zin van artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de
Raad van State (zie bv. RvS, arrest nr. 21.652 van 11 december 1981,
                                                                         9

arrest nr. 86.267 du 27 maart 2000, arrest nr. 118.957 van 5 mei 2003,
arrest nr. 138.981 van 10 januari 2005, arrest nr. 197.338 van 27 oktober
2009, arrest nr. 211.392 van 21 februari 2011, arrest nr. 212.272 van 28
maart 2011, arrest nr. 212.395 van 4 april 2011, arrest nr. 218.291 van 1
maart 2012, arrest nr. 238.096 van 4 mei 2017 arrest nr. 240.191 van 14
december 2017).

De Orde der Dierenartsen werd opgericht door de Wet van 19 december
1950 ‘tot instelling van de Orde der Dierenartsen’ (B.S. 14 januari 1951).
De Orde bezit rechtspersoonlijkheid. Haar voornaamste opdracht bestaat
in het opstellen van de Code van de diergeneeskundige plichtenleer. Dit
gebeurt door de Hoge Raad van de Orde met zetel te Brussel, die paritair
is samengesteld uit Franstaligen en Nederlandstaligen. Alle Dierenartsen
die het beroep willen uitoefenen dienen zich op de lijst van een
Gewestelijke Raad te laten inschrijven. De Gewestelijke Raad houdt
toezicht op de naleving van de plichtenleer en heeft daartoe
tuchtrechtelijke bevoegdheid. De Orde der Dierenartsen heeft als
organen: de hoge raad der Orde, twee gemengde raden van beroep en
twee gewestelijke raden.

De Orde der Dierenartsen is evenwel geen administratieve overheid
wanneer de wetgever tegen de beslissingen van de orde cassatieberoep
openstelt (artikel 11, zesde lid, 6° van de wet van 19 december 1950,
zoals gewijzigd door artikel 9 van de wet van 19 maart 2014, BS 26 april
2014 - artikel 12 zoals gewijzigd door artikel 28 van de wet van 10 april
2014, BS 25 mei 2014 - en 19 van de wet van 19 december 1950, zoals
gewijzigd door artikel 24 van de wet van 19 maart 2014, BS 26 april
2014). Documenten die op deze beslissingen betrekking hebben vallen
dan ook niet onder het toepassingsgebied van de wet van 11 april 1994.

Het onderzoek van de uitzonderingsgronden heeft dan ook enkel
betrekking op de documenten die onder het toepassingsgebied van de
wet van 11 april 1994 vallen.

   3. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie meent dat het verzoek om advies ontvankelijk is. Ze stelt
immers vast dat het verzoek tot heroverweging gericht aan de Hoge Raad
van de Orde der Dierenartsen en het verzoek om advies aan de
Commissie tegelijkertijd werden ingediend zodat voldaan is aan wat
                                                                       10

artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 ‘betreffende de openbaarheid
van bestuur’ (hierna: de wet van 11 april 1994) vereist.

   4. De gegrondheid van de adviesaanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 huldigen
principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De
toegang tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer
één of meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden
ingeroepen die zich bevinden in artikel 6, §§ 1 en 2, van de wet van 11
april 1994 en dit inroepen in concreto en op pertinente wijze kan
worden gemotiveerd. Slechts uitzonderingsgronden die bij wet zijn
opgelegd kunnen worden ingeroepen en bovendien geldt dat ze
beperkend geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest nr.
17/97 van 25 maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest
nr. 150/2004 van 15 september 2004, overweging B.3.2).

De Commissie wijst erop dat wat verslagen betreft die betrekking
hebben op beraadslagingen, de Hoge Raad van de Orde van Dierenartsen
dient na te gaan of eventueel toepassing moet worden gemaakt van
artikel 6, § 2, 3°, van de wet van 11 april 1994 op grond waarvan een
administratieve overheid de openbaarmaking moet weigeren als de
openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen
van de federale Regering en van de verantwoordelijke overheden die
afhangen van de federale uitvoerende macht, of waarbij een federale
overheid betrokken is. De Commissie heeft in vroegere adviezen al
duidelijk gesteld dat deze uitzonderingsgrond wel enkel beoogd de
individuele standpunten te beschermen van personen die aan een
beraadslagingsproces deelnemen en niet kunnen worden betrokken op
het resultaat van een beraadslagingsproces.

De Commissie wenst verder te benadrukken dat in voorkomend geval
geen oneigenlijk gebruik mag worden gemaakt van artikel 6, § 2, 2°, van
de wet van 11 april 1994 in combinatie met artikel 21 van de wet van 19
december 1950 ‘tot instelling van de Orde der Dierenartsen’ dat stelt dat
« onverminderd de toepassing van de in artikel 459 van het Strafwetboek
voorziene strafbepalingen, de leden van de gewestelijke raden van de
Orde, van de hoge raad en van de gemengde raden van beroep tot het
beroepsgeheim gehouden zijn voor alle zaken, waarvan zij bij de
uitoefening van hun ambt kennis gekregen hebben », om de
                                                                       11

openbaarmaking te weigeren. Artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april
1994 stelt dat de openbaarmaking moet worden geweigerd als de
openbaarmaking afbreuk zou doen aan een bij de wet bepaalde
geheimhoudingsbepaling.         Hieruit      blijkt     dat      slechts
geheimhoudingsbepalingen die in een formele wet zijn vastgelegd voor
deze uitzonderingsgrond in aanmerking komen. De Commissie heeft
gemeend in het licht van artikel 32 van de Grondwet dat ook rekening
moet worden gehouden met het doel van een geheimhoudingsbepaling
en dat de geheimhoudingsbepaling slechts geldt voor zover geen afbreuk
wordt gedaan aan de finaliteit waarvoor de betrokken
geheimhoudingsbepaling in het leven werd geroepen. De Commissie kan
enkel vaststellen dat de wetgever naar aanleiding van de wet van 19
maart 2014 ‘tot wijziging van de wet van 19 december 1950 tot instelling
van Orde der Dierenartsen’ niet heeft verduidelijkt wat hij met deze
bepaling precies poogde te beschermen (Parl. St. De Kamer, 2013-2014,
nr. 53-3266/1 en nr. 53-3266/3), ook al werd de oorspronkelijke bepaling
door deze wet gewijzigd.

De Commissie dient evenwel op te merken dat een individuele
geheimhoudingsplicht niet betekent dat een orgaan door deze
geheimhoudingsplicht is gehouden. Dit orgaan zelf is ertoe gehouden
een vraag om toegang te beoordelen in het licht van de inhoudelijke
redenen aanwezig in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit
voldoende in concreto te motiveren.

De Commissie wenst bovendien de aandacht te vestigen op het principe
van de gedeeltelijke openbaarmaking op grond waarvan de
openbaarmaking slechts kan worden geweigerd voor informatie die
onder een uitzonderingsgrond valt en voor zover die behoorlijk en
afdoende in concreto kan worden gemotiveerd. Alle andere informatie
die zich in een bestuursdocument bevindt moet evenwel openbaar
worden gemaakt.


Brussel, 4 juni 2018.



   F. SCHRAM                                              K. LEUS
   secretaris                                            voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2018-43/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1