transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2018-34:start
Table des matières
Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Advies 34
Met betrekking tot het verkrijgen van een kopie van een brief met betrekking tot de wijziging van de terugbetaling in de medische kosten van haar kinderen gedomicilieerd bij de ex-echtgenoot
Date: 16/04/2018
- Copie locale: advies-2018-34.pdf
Transposition
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 16 april 2018 ADVIES 2018-34 met betrekking tot het verkrijgen van een kopie van een brief met betrekking tot de wijziging van de terugbetaling in de medische kosten van haar kinderen gedomicilieerd bij de ex-echtgenoot (CTB/2018/31) 2 1. Een overzicht 1.1. Bij e-mail van 24 februari 2018 vraagt mevrouw X via het contactformulier van het online loket van het Vlaams & Neutraal Ziekenfonds (VNZ) een kopie van de brief die het VNZ stuurde aan de heer Y, de vader van haar kinderen over de wijziging in de tegemoetkoming van het ziekenfonds naar aanleiding van een wijziging van zijn gezinssituatie. Ook vraagt ze in de mate er in het verleden een brief met betrekking tot de verzekering en uitbetalingsregeling van haar kinderen naar Y werd bestuurd, om hiervan een dubbel te ontvangen. Verder vraagt zij om in de toekomst de briefwisseling in kopie te ontvangen. 1.2. Bij e-mail van 26 februari 2018 bevestigt VNZ dat ze een brief aan Y heeft gestuurd om de verhoogde tegemoetkoming te heronderzoeken naar aanleiding van een samenwoonst. Er wordt gesteld dat de brieven niet in tweevoud kunnen worden opgemaakt, noch naar twee adressen kunnen worden verstuurd. 1.3. Bij e-mail van 28 februari 2018 verklaart mevrouw X dat ze niet akkoord gaat en verzoekt opnieuw om inzage te geven in de brieven die het VNZ heeft gericht naar de heer Y met betrekking tot de verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds voor haar kinderen Z en A. 1.4. Bij e-mail van 1 maart 2018 meldt het VNZ dat het nota neemt van het verzoek en dat zal worden bekeken wat in dit verband wettelijk kan en mag worden bezorgd. 1.5. Bij e-mail van 4 maart 2018 antwoordt het VNZ dat het meedelen van sociale gegevens betreffende minderjarige kinderen door ziekenfondsen aan gescheiden ouders wordt beheerd door de beraadslagingen van de kruispuntbank van de sociale zekerheid (beraadslaging nr. 04/004 van 02/03/2004 m.b.t. de mededeling van persoonlijke aard betreffende minderjarige kinderen door ziekenfondsen aan gescheiden ouders). Het ouderlijk gezag wordt gezamenlijk uitgeoefend met de ex-echtgenoot. Op grond van deze beraadslaging mag het VNZ alle informatie over de kinderen geven. In punt 3.3. wordt duidelijk vermeld dat de sociale gegevens van persoonlijke aard over de 3 andere ouder niet mogen worden meegedeeld. Er wordt een kopie van een brief gevraagd die voor de ex-echtgenoot bestemd is. 1.6. Bij e-mail van 11 maart 2018 verklaart mevrouw X dat ze het hiermee niet eens is en stelt dat het VNZ haar de gevraagde informatie over de tegemoetkoming van het ziekenfonds in de dokterskosten van haar kinderen kan meedelen zonder de persoonlijke gegevens van Y mee te delen (eventueel kan deze informatie worden geschrapt of blanco gelaten). Ze stelt dat de persoonlijke gegevens van de heer Y voor haar niet relevant zijn. 1.7. Bij e-mail van 12 maart 2018 meldt het VNZ aan de aanvraagster dat er op dit ogenblik geen wijziging in de tegemoetkoming in de dokterskosten van haar kinderen is. 1.8. Bij e-mail van 13 maart 2018 vraagt mevrouw X aan het VNZ te bevestigen dat de verhoogde tegemoetkoming in de medische kosten van haar kinderen vanaf 1 juli 2018 niet wijzigt. 1.9. Bij e-mail van 14 maart 2018 antwoordt het VNZ dat wat de tegemoetkoming zal zijn vanaf 1 juli 2018 nog niet kan worden bepaald. 1.10. Omdat zij er een principiële zaak van wenst te maken, dient zij bij e-mail van 27 maart 2018 een verzoek tot heroverweging in bij het VNZ. Bij e-mail van dezelfde datum vraagt zij de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd, om een advies. 2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De Commissie is van mening dat het verzoek om advies ontvankelijk is. Alhoewel de e-mail van 28 februari 2018 moet worden beschouwd als het verzoek tot heroverweging, omdat de aanvraagster daarin haar ongenoegen uit over de weigering om haar de brieven te bezorgen en de wetgever geen verdere vereisten aan het verzoek tot heroverweging heeft gesteld, heeft zij vervolgens tijdig, dit is binnen de termijn waarbinnen de Commissie bevoegd was opnieuw een verzoek tot heroverweging bij het VNZ ingediend en tegelijkertijd de Commissie om een advies gevraagd, zodat voldaan is aan wat vereist is in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 ‘betreffende de openbaarheid van bestuur’ 4 (hierna: de wet van 11 april 1994). De Commissie is immers van oordeel dat als een aanvrager een verzoek tot heroverweging heeft ingediend zonder daarbij een verzoek om advies in te dienen, hij of zij de mogelijkheid heeft om binnen de termijn van dertig dagen – termijn waarbinnen de Commissie bevoegd zou zijn geweest als ze rechtsgeldig was gevat, een verzoek tot heroverweging in te dienen samen met een verzoek om advies. 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 huldigen principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De toegang tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer één of meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die zich bevinden in artikel 6, §§ 1 en 2 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004, overweging B.3.2). In de gevallen waarin de aanvraag wordt gericht tot een gemeente, dan kan deze eventueel ook de afwezigheid van het belang inroepen dat nodig is om toegang te krijgen tot een document van persoonlijke aard en de uitzonderingsgronden vermeld in artikel 7 van de wet van 12 november 1997 ‘betreffende de openbaarheid van bestuur in de provincies en gemeenten’ voor zover tenminste deze wet nog van toepassing is. De Commissie wenst vooreerst op te merken dat het VNZ zich niet kan verschuilen achter de wetgeving van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, omdat deze slechts van toepassing is op gegevens die uitgewisseld worden in het kader van de Kruispuntbank en niet slaat op een aanvraag om een kopie te verkrijgen van een brief die een ziekenfonds aan één van de rechthebbenden heeft verstuurd. De wet van 11 april 1994 is maar van toepassing wanneer de VNZ te beschouwen is als een federale administratieve overheid. De wetgever heeft dit begrip niet nader omschreven en de invulling ervan volledig overgelaten aan de rechtspraak. Deze rechtspraak heeft een hele evolutie doorgemaakt. Bovendien moet rekening worden gehouden met de 5 context waarin het begrip “administratieve overheid” fungeert. De rechtspraak spitst zich vooral toe op de interpretatie van het begrip binnen de context van de bevoegdheid van de Raad van State om bestuurshandelingen te beoordelen, terwijl de wet van 11 april 1994 los staat van het bestaan van een bestuurshandeling. Grondrecht als uitgangspunt Het is belangrijk voor ogen te houden wat het doel van de grondwetgever was toen hij de openbaarheid van bestuur in de Grondwet opnam. In de Verklarende Nota bij artikel 24ter, het huidige artikel 32 van de Grondwet, is duidelijk vermeld dat “De principes vastgesteld in het voorgestelde artikel gelden ten aanzien van alle administratieve overheden. De concrete invulling van dit begrip zal naderhand gebeuren. Aangezien hier een fundamenteel recht wordt toegekend, zal hierbij een zo breed mogelijke interpretatie worden gehanteerd. Met name kan verwezen worden naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de rechtspraak van de Raad van State dienaangaande.” (Parl. St. Kamer, B.Z. 1992-1993, 839/1, 5). De grondwetgever had dus onmiskenbaar een ruim personeel toepassingsgebied op het oog, maar liet de invulling over aan de wetgever. Gelet op het gegeven dat het om een grondrecht gaat, moet de wetgever voor een zo ruim mogelijke invulling kiezen. Bovendien mag de wetgever wanneer hij om het personeel toepassingsgebied in te vullen voor het begrip “administratieve overheid” kiest, dit begrip niet zo beperkt invullen dat de wet in strijd zou zijn met het brede toepassingsgebied dat de grondwetgever voor ogen had. Toepassingsgebied van de federale openbaarheidswet De wet van 11 april 1994 is op grond van artikel 1, eerste lid van toepassing op: a) de federale administratieve overheden; b) de administratieve overheden andere dan de federale administratieve overheden doch slechts voor zover deze wet op gronden die tot de federale bevoegdheid behoren, de openbaarheid van bestuursdocumenten verbiedt of beperkt. 6 Een administratieve overheid wordt door de wet gedefinieerd als “een administratieve overheid als bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State” (artikel 1, tweede lid, 1° van de wet). Notie (federale) «administratieve overheid» In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de federale openbaarheidswet is geworden (Parl. St. Kamer, 1992-1993, 1112/1, 8- 11), werd de notie «administratieve overheid» als volgt verduidelijkt: “Voor de bepaling van de notie “administratieve overheden” wordt gesteund op artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en bijgevolg op de uitgebreide jurisprudentie terzake van de Raad van State. Dit biedt het belangrijke voordeel dat het toepassingsgebied van de wet mee zal evolueren met de nieuwe ontwikkelingen die zich in de wetgeving en de administratieve praktijk voordoen. Bovendien verschaft de rechtspraak van de Raad van State een duidelijk houvast en worden criteria gehanteerd die volledig aansluiten bij de doelstelling van deze wet, namelijk de bestuurde in zijn verhouding tot het bestuur, welke vorm dat ook aanneemt, recht te geven op openbaarheid. De criteria van de Raad van State zijn, positief gesteld en niet-cumulatief: uitoefening van een taak van algemeen belang, over dwingende beslissingsbevoegdheid beschikken, betrokkenheid van de overheid bij de oprichting of erkenning, controle door de overheid, beschikken over bepaalde prerogatieven van de openbare macht en, negatief: niet behoren tot de wetgevende of de rechterlijke macht. Nieuw tegenover de bestaande rechtspraak van de Raad van State is dat voor de toepassing van de hier voorgestelde wet bovendien zal moeten worden afgebakend welke van de administratieve overheden als federale administratieve overheden moeten worden beschouwd en welke als niet-federale administratieve overheden. De federale administratieve overheden zijn, aldus de Raad van State in zijn advies met betrekking tot onderhavig wetsontwerp, de federale administraties, de openbare instellingen en ermee vergelijkbare openbare diensten welke onder een federale administratieve overheid ressorteren, alsmede de private personen welke door een federale overheid ten gevolge van andere dan toevallige gebeurtenissen met het uitoefenen van een federale openbare dienstverlening zijn belast. Tot het federale niveau wordt eveneens gerekend het personeel van de provincies dat afhangt van de federale overheid inbegrepen de arrondissementscommissarissen. De niet-federale administratieve overheden zijn deze die deel uitmaken van andere bestuursniveau’s – de Gemeenschappen en de Gewesten, de provincies en de gemeenten, zoals daar zijn de diensten van de Gemeenschappen, de Gewesten of de Gemeenschapscommissies of de instellingen door hen opgericht, privé-personen die een taak van algemeen belang uitvoeren die behoort tot de bevoegdheidssfeer van de Gemeenschappen of Gewesten, de gemeentelijke en provinciale organen, de intercommunales, de O.C.M.W.’s, de polders en wateringen, de kerkfabrieken, enz.. 7 Wat het federale niveau betreft, heeft de Raad van State steeds als administratieve overheden bestempeld: de organen van het centrale rijksbestuur, zoals de Koning, de Ministers en bepaalde bij delegatie handelende ambtenaren die een beslissingsbevoegdheid bezitten zoals de Vaste Wervingssecretaris. Voor wat de Koning als administratieve overheid betreft, moet beklemtoond worden dat Hij dit slechts is met betrekking tot aangelegenheden waarvoor een Minister de verantwoordelijkheid draagt (cf. artikel 64 van de Grondwet) en geenszins persoonlijk als administratieve overheid kan worden beschouwd. De stukken en de correspondentie die berusten bij het Staatshoofd vallen geenszins onder toepassing van deze wet. Kabinetsleden zijn evenmin administratieve overheden: zij zijn de persoonlijke medewerkers van de Ministers en kunnen zich niet in hun plaats stellen om beslissingen te nemen waarvoor de Ministers bevoegd zijn. Aangezien en in zoverre zij geen bevoegdheid bezitten om bindend op te treden tegenover derden, zijn zij, volgens de Raad van State, derhalve niet als administratieve overheid te beschouwen. De organen van dienstgewijze gedecentraliseerde instellingen die een autonome beslissingsbevoegdheid bezitten, zijn wel als administratieve overheid te beschouwen. Zij werden door de overheid opgericht om in een dienst van algemeen nut te voorzien en zijn daarbij onder de hoge leiding van de overheid geplaatst. Het betreft onder meer de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, de Bankcommissie, enzovoort. Naast deze openbare instellingen stricto senso zijn ook de instellingen die door de overheid of door toedoen van de overheid tot stand werden gebracht om in een openbare dienst te voorzien en waarvan particulieren of private vennootschappen deel uitmaken of die opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap als administratieve overheid te beschouwen. Het betreft ondermeer het Gemeentekrediet van België. Vragen rijzen met betrekking tot de zogenaamde ondernemingen met gemengd beheer die door de openbare overheid tot stand zijn gebracht en een openbare dienst of een dienst van algemeen belang waarnemen en waarvoor, zowel wat de samenstelling van het kapitaal als wat het beheer van de onderneming betreft, een beroep gedaan wordt op de medewerking van particulieren. Het betreft de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, de Nationale Bank van België, S.A.B.E.N.A., en andere. Het antwoord op de vraag of zij als administratieve overheid moeten worden beschouwd, leidt de Raad van State af uit de ontleding van de bijzondere wetten die het statuut van die organismen regelen. De recente wijzigingen met betrekking tot het statuut van de autonome overheidsbedrijven kunnen dus aanleiding geven tot een herziening van de rechtspraak terzake, wat trouwens eveneens geldt tegenover de openbare kredietinstellingen. Samen met deze organismen, dient de vraag gesteld te worden naar het karakter van administratieve overheid van organismen die uit particulier initiatief zijn ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast. Ten aanzien van deze organismen, die als dusdanig geen administratieve overheid zijn, maar wel met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen kunnen nemen die vatbaar zijn voor vernietiging door de Raad van State, is de wet betreffende 8 de openbaarheid van bestuur slechts van toepassing ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid heeft. Voor de ondernemingen van gemengd beheer betreft dit bijvoorbeeld de bevoegdheid die wordt uitgeoefend met betrekking tot het personeel. Ook openbare adviesorganen (zoals de Centrale raad voor het Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand, de Nationale Arbeidsraad) zijn aan deze gevolgtrekking onderworpen: zij zijn geen administratieve overheid wanneer zij adviezen verstrekken maar wel bij de uitoefening van hun beslissingsmacht ten aanzien van hun personeel. Enkel ten aanzien van deze aangelegenheid zijn zij onderworpen aan de toepassing van deze wet. Hierbij moet beklemtoond worden dat het bovenstaande slechts geldt voor deze organismen die niet als dusdanig een administratieve overheid zijn en deze kwalificatie slechts verkrijgen in de mate waarin zij met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen nemen. Slechts voor deze organismen geldt de openbaarheid enkel ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid bezit. Dit geldt dus niet voor de organismen en instellingen die door de Raad van State in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd. Bij deze instellingen of organismen is de vraag of een document betrekking heeft op een aangelegenheid die onderworpen is aan het wettigheidstoezicht van de Raad van State irrelevant. Alle documenten die berusten bij dergelijke administratieve overheid zijn bestuursdocumenten, en in principe openbaar.” Uit de toelichting blijkt enerzijds de bedoeling van de wetgever om, door voor de invulling van het begrip “administratieve overheid” te verwijzen naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de daarop betrekking hebbende rechtspraak, het toepassingsgebied van de wet van 11 april 1994 de mogelijke ontwikkeling van die rechtspraak te laten volgen. De wetgever koos immers voor een “evolutief” begrip, waarbij voldoende rekening kon worden gehouden met maatschappelijke evoluties. Omdat het begrip “administratieve overheid” in artikel 14 van de wetten op de Raad van State zelf niet wordt gedefinieerd, is de invulling die er in de Memorie van Toelichting aan wordt gegeven een weergave van een tijdgebonden situatie en bovendien een interpretatie van de bestaande rechtspraak. De evolutie die zich op dat moment voltrok in de rechtspraak was veeleer uitbreidend, al werd niet uitgesloten dat toekomstige rechtspraak in beperkende zin zou evolueren als de aard van een bepaald organisme in de toekomst zou wijzigen. Anderzijds blijkt dat een onderscheid dient gemaakt te worden tussen zogenaamde “organieke” en “functionele” openbare diensten. Terwijl alle documenten die berusten bij organismen en instellingen die in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd (organieke 9 openbare diensten, o.a. de federale administraties) als bestuursdocumenten dienen te worden beschouwd en dus openbaar zijn, geldt voor organismen die niet als zodanig een administratieve overheid zijn (functionele openbare diensten) de openbaarheid enkel ten aanzien van die aangelegenheden, waarvoor een dergelijk organisme het karakter van administratieve overheid bezit. Wat die laatste categorie betreft gaat het in het bijzonder om de organismen die uit particulier initiatief zijn ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast, om ondernemingen met gemengd beheer en om een specifieke categorie van adviesorganen, namelijk de openbare adviesorganen (in A. MAST e.a., Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2017, p. 132, omschreven als “de met een louter adviserende bevoegdheid belaste lichamen […] waaraan de wetgever rechtspersoonlijkheid en een patrimoniale en budgettaire zelfstandigheid heeft verleend”; op federaal niveau gaat het, bijvoorbeeld, om de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand en de Nationale Arbeidsraad). De invulling van het begrip “administratieve overheid” is sedert de totstandkoming van de openbaarheidswet geëvolueerd. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat door de overheid opgerichte of erkende instellingen, die belast zijn met een openbare dienst en niet behoren tot de rechterlijke of wetgevende macht, in beginsel administratieve overheden zijn, in zoverre hun werking door de overheid wordt bepaald en gecontroleerd én zij beslissingen kunnen nemen die derden binden (zie in het bijzonder: Cass. 14 februari 1997, nr. C.96.0211.N; Cass. 10 september 1999, nr. C.98.0141.F; Cass. 6 september 2002, nr. C.01.0382.N; voor commentaar in de rechtsleer, zie onder meer: S. BAETEN, “Variaties op verzelfstandigingsthema’s: enkele bedenkingen over de tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van het Cassatiearrest van 8 november 1996”, C.D.P.K. 1999, 83-102; M. BOES, “De administratieve overheid: een ondefinieerbaar begrip?”, Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, die Keure, 2004, 27-30; MAST, o.c., nrs. 1017-1020; P. NIHOUL, “La notion d’autorité administrative: retour à l’orthodoxie”, Adm. Publ., 2001, 78- 85; J.M. PIRET, “La notion d’autorité administrative”, Adm. Publ., 1999, 236-238; F. VANDENDRIESSCHE, “De invulling van het begrip administratieve overheid na de arresten Gimvindus en BATC van het Hof van Cassatie”, R.W., 2000-2001, 497-506; S. VAN GARSSE, “De ‘harmonicabewegingen’ van het begrip administratieve overheid”, 10 Tijdschrift voor Gemeenterecht, 2002, 308-313). Daarbij heeft het Hof van Cassatie weliswaar de nadruk gelegd op het (functionele) criterium beslissingen te kunnen nemen die derden binden, doch daaruit kan niet worden afgeleid dat de bevoegdheid om beslissingen te kunnen nemen die derden binden in alle gevallen een noodzakelijke voorwaarde is om van een administratieve overheid te kunnen spreken. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat de arresten van het Hof van Cassatie steeds betrekking hadden op privaatrechtelijke instellingen. Kwalificatie van het Vlaams & Neutraal Ziekenfonds Op grond van de statuten van het Vlaams & Neutraal Ziekenfonds is het Vlaams & Neutraal Ziekenfonds op grond van de beslissingen van de Algemene Vergaderingen van het Vlaamse Neutraal Ziekenfonds – Vlaanderen en van het Neutraal Ziekenfonds gefuseerd op 1 januari 2006 een fusie van beide ziekenfondsen. Het VNZ is aangesloten bij de Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen. Op grond van artikel 2 van zijn statuten zijn de doeleinden van het betrokken ziekenfonds de volgende: “a. in het kader van artikel 3, eerste lid, a) en c), van de wet van 6 augustus 1990: het deelnemen aan de uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, waartoe haar de toelating werd gegeven door de landsbond waarbij het is aangesloten en het verlenen van de nodige hulp, voorlichting, begeleiding en bijstand bij het vervullen van deze opdracht. De uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen brengt mee dat het ziekenfonds instaat voor de terugbetaling, hetzij rechtstreeks, hetzij via de betalende derde, van de geneeskundige verstrekkingen verstrekt aan hun leden of de personen te hunnen laste zowel op het vlak van verstrekkingen artsen, tandartsen, paramedici alsmede verstrekkingen en opnamen in medico-sociale instellingen aan de leden of de personen te hunnen laste. Bovendien omvat deze taak ook de begeleiding van bedoelde leden teneinde ervoor te zorgen dat hun kwalitatieve zorgen worden verzekerd en dat de toegang tot deze zorgen voor iedereen openstaat binnen het kader van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Daarnaast zal het ziekenfonds ook instaan voor de uitbetaling van de invaliditeitsuitkeringen aan de werknemers en zelfstandigen, het uitbetalen van de uitkeringen wegens moederschapsrust, vaderschapsverlof. Al deze werkzaamheden en de controle erop gebeuren in uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 en haar uitvoeringsbesluiten. 11 De uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de landsbond. Het ziekenfonds gaat de verbintenis aan zich te houden aan de bepalingen van de wet, de statutaire bepalingen en de richtlijnen van de landsbond; b. in het kader van artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 en artikel 67, vijfde lid, van de wet van 26 april 2010: het toekennen van tussenkomsten, voordelen en uitkeringen aan hun leden en de personen te hunnen laste en het verlenen van de nodige hulp, voorlichting, begeleiding en bijstand met betrekking tot: logopedie, voetverzorging, verzorgingsmateriaal, orthodontie en tandzorgen, brillen, lenzen, laser en prothesen, diverse medische verstrekkingen, zorgverblijven, kortverblijf, dag- en nachtopvang, begeleidende persoon bij hospitalisatie, thuisoppas zieke kinderen, gezinszorg, poetsdienst, thuisverpleging en kraamhulp, uitleendienst, ziekenvervoer, geboorte- en adoptiepremie, jeugdwerking, lidgeld sportclub, alternatieve geneeskunde, dienst informatie aan leden, dienst maatschappelijk werk, administratief centrum (98/2). De hierboven vermelde diensten en verrichtingen vormen de aanvullende verzekering en zijn verplicht vanaf 1 januari 2011. De aansluiting bij één dienst van de aanvullende verzekering houdt de automatische aansluiting bij alle aanvullende diensten en verrichtingen van het ziekenfonds, de MOB’s, waarbij het ziekenfonds is aangesloten, en de landsbond in. De prestaties in het kader van deze diensten en verrichtingen worden aangeboden volgens de beschikbare middelen”. De Commissie is van mening dat het VNZ enkel kan worden beschouwd als een federale administratieve overheid voor zover zij diensten verricht in het kader van de uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, waartoe haar de toelating werd gegeven door de landsbond waarbij het is aangesloten en het verlenen van de nodige hulp, voorlichting, begeleiding en bijstand bij het vervullen van deze opdracht. 12 Voor zover het gevraagde document betrekking heeft op deze diensten valt het VNZ onder het toepassingsgebied van de wet van 11 april 1994 en is ze ertoe gehouden de gevraagde documenten openbaar te maken tenzij zij redenen kan aanvoeren die terug te vinden zijn in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en het deze in concreto motiveert. De Commissie wenst erop te wijzen dat de aanvraagster in haar verzoek tot heroverweging vermeldt dat ze geen informatie wenst te krijgen die betrekking heeft op haar ex-echtgenoot, zodat de persoonlijke levenssfeer van haar ex-echtgenoot hier niet ter zake is. Aangezien zij met haar ex-echtgenoot gezamenlijk het ouderlijk toezicht uitoefenen op hun kinderen, kan ook de persoonlijke levenssfeer van die kinderen niet worden ingeroepen om de toegang tot het gevraagde bestuursdocument te weigeren. De Commissie wenst het VNZ ook te herinneren aan het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking op grond waarvan slechts informatie in een bestuursdocument aan de openbaarmaking kan worden onttrokken, voor zover die informatie onder een uitzonderingsgrond valt. Informatie in een bestuursdocument die niet onder een uitzonderingsgrond valt, moet openbaar worden gemaakt. De Commissie wenst er wel op te wijzen dat de aanvraagster op grond van de wet van 11 april 1994 geen toegang kan afdwingen tot toekomstige documenten. Het recht van toegang zoals gegarandeerd door de wet van 11 april 1994 slaat immers enkel op bestaande bestuursdocumenten. Wat dit aspect betreft is de adviesaanvraag niet gegrond. Brussel, 16 april 2018. F. SCHRAM K. LEUS secretaris voorzitster
transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2018-34/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1