Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2018-111:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 111

Met betrekking tot de toegang tot alle documenten die verband houden met door de Kansspelcommissie opgestarte sanctieprocedures tegen vergunninghouders klasse B die werden gesteund op de niet-exploitatie van de vergunning

Transposition

 Commissie voor de toegang tot en het
 hergebruik van bestuursdocumenten

       Afdeling openbaarheid van bestuur




                    5 november 2018




                 ADVIES 2018-111

met betrekking tot de toegang tot alle documenten die
   verband houden met door de Kansspelcommissie
opgestarte sanctieprocedures tegen vergunninghouders
  klasse B die werden gesteund op de niet-exploitatie
                  van de vergunning

                    (CTB/2018/106)
                                                                          2

   1. Een overzicht

1.1. Bij aangetekende brief van 30 juli 2018 vraagt meester Marc
Ryckman, namens zijn cliënte Loumatic NV aan de Kansspelcommissie
om inzage en kopie van alle documenten van de periode tussen 1 januari
2016 en 31 december 2017 die betrekking hebben op de door de
Kansspelcommissie        opgestarte     sanctieprocedures        tegen
vergunningshouders klasse B die werden gesteund op de niet-exploitatie
van de vergunning. De documenten waarvan inzage wordt gevraagd
omvatten alle processen-verbaal, de onderliggende stukken waaruit de
motivering blijkt om deze sanctieprocedures op te starten en de
beslissingen die in de betreffende dossiers werden genomen. De
aanvrager maakt duidelijk dat zijn vraag zich beperkt tot
bestuursdocumenten met betrekking tot rechtspersonen.

1.2. De voorzitter van de Kansspelcommissie antwoordt bij brief van 8
augustus 2018 dat ze vooreerst wil opmerken dat de vraag moet worden
voorgelegd aan de eerstvolgende vergadering van de Kansspelcommissie.
Omwille van de vakantieperiode, is de eerstvolgende vergadering pas
gepland op 19 september 2018 zodat ze voor deze datum geen beslissing
kan nemen. Het verzoek om toegang wordt om die reden voorlopig
geweigerd. Daarbij wordt aangevoerd dat de Kansspelcommissie
geenszins wenst dat de processen-verbaal worden gebruikt als moderne
schandpaal. Bovendien bevatten de opgevraagde documenten per
definitie bijzonder bedrijfsgevoelige informatie en ondernemings- en
fabricagegegevens die niet voor publicatie bestemd zijn. Verder wordt
gesteld dat het niet kan dat

       “concurrenten beginnen rondbazuinen dat de ene of andere
       vergunning precair is omwille van een aangevat, maar nog niet
       afgesloten onderzoek naar de daadwerkelijkheid van de
       exploitatie”.

Ten slotte merkt ze op dat via de website van de Kansspelcommissie kan
worden nagegaan wie wel en wie niet (meer) vergund is. De
intrekkingsbeslissingen die worden opgevraagd dateren allen van vóór 31
januari 2017, zodat zij niet langer voor vernietiging bij de Raad van State
vatbaar zijn. Tegen deze sanctiebeslissingen kan – in de mate de
aanvrager hierbij al een belang zou hebben – geen beroep meer worden
ingesteld bij de Raad van State. Er is dan ook geen belang van de
                                                                        3

aanvrager om dergelijke documenten ‘at random’ op te vragen. Voor de
betwistingen voor de Raad van State, verwijst de Kansspelcommissie naar
de zoekpagina van de arresten van de Raad van State.

1.3. Bij gewone brief en per e-mail van 28 augustus reageert de aanvrager
op het ‘voorlopig antwoord’ van de Kansspelcommissie en “formuleert al
een aantal opmerkingen:

    Vooreerst, artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april
     1994 huldigen principieel het recht van toegang tot alle
     bestuursdocumenten. In talrijke adviezen van de Commissie voor
     de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten wordt
     duidelijk gesteld dat de toegang tot bestuursdocumenten slechts
     kan     worden      geweigerd      wanneer      één    of      meer
     uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die
     zich bevinden in artikel 6, §§ 1 en 2, van de wet van 11 april 1994
     en dit inroepen in concreto en op pertinente wijze kan worden
     gemotiveerd. Het begrip “bestuursdocument” is daarenboven een
     begrip dat volgens de Grondwetgever zeer ruim moet worden
     geïnterpreteerd. Uitzonderingen op het beginsel van de
     openbaarheid van bestuursdocumenten zijn slechts mogelijk
     onder de voorwaarden vastgesteld door de wet, het decreet of de
     ordonnantie. Uitzonderingen moeten conform vaste rechtspraak
     van het Grondwettelijk Hof worden verantwoord en moeten
     beperkend worden geïnterpreteerd.

       De uitzonderingen in artikel 6, § 1 van de wet van 11 april 1994
       veronderstellen van het bestuur een belangenafweging in
       concreto waarom de betrokken informatie in de gevraagde
       bestuursdocumenten afbreuk zou doen aan de door de wet
       beschermde belangen die worden ingeroepen. Er is vereist dat
       telkens in concreto wordt aangetoond waarin die schade zou
       kunnen liggen en hoe bovendien het belang van de openbaarheid
       moet worden afgewogen tegen het beschermde belang. Onder de
       uitzonderingsgronden in artikel 6, § 2 van de wet van 11 april
       1994 kan de openbaarheid slechts worden geweigerd wanneer de
       informatie onder de limitatief opgesomde en restrictief te
       interpreteren uitzonderingsgronden valt.
                                                                  4

Geen van beide uitzonderingsgronden is hier toepasselijk. Uw
bezorgdheid over een “moderne schandpaal” wijzigt deze
vaststelling geenszins. Dergelijke bezorgdheid is geen voldoende
motivering om het verzoek tot inzage en afschrift van een aantal
bestuursdocumenten van de Kansspelcommissie af te wijzen. Er
wordt niet in concreto aangetoond op welke uitzonderingsgrond
de Kansspelcommissie zich wenst te beroepen.

Overigens is het niet de bedoeling de bestuursdocumenten te
gebruiken als moderne schandpaal. We zien daarenboven in dit
opzicht het verschil niet in met vonnissen en arresten van de
bevoegde hoven en rechtbanken, waarbij rechtsonderhorigen
schuldig dan wel onschuldig worden bevonden aan
strafrechtelijke of burgerrechtelijke fouten. U weet zeer goed dat
deze openbaar zijn en dit leidt niet tot gebruik ervan als
“moderne schandpaal”. De openbaarheid van de rechtspraak is
een hoeksteen van ons juridisch bestel. Daarenboven gaat het, net
als bij een vonnis of arrest, om de feitelijke en juridische inhoud
en is het perfect haalbaar om de namen weg te laten of te
beperken tot de eerste letter wat bij de publicatie van rechtspraak
eveneens gebeurt. Daarbij wordt het vrijgeven van persoonlijke,
vertrouwelijke en/of gevoelige informatie vermeden. Deze
benadering wordt vaak aangewend in dit soort aangelegenheden.

Een van de bestaansredenen van dit belangrijk principe is dat de
rechtsonderhorigen niet op discriminatoire wijze zouden worden
behandeld door rechtsprekende organen, en eenieder er kennis
van kan nemen indien verschillende rechtsonderhorigen in
gelijke situaties op verschillende manier worden beoordeeld en
desgevallend bestraft. Aangezien wij wensen na te gaan of er
sprake is van dergelijke ongelijke behandeling, is het imperatief
dat inzage in de relevante documenten wordt toegekend.
Mogelijke juridische acties die kunnen worden ondernomen op
basis van een eventuele vastgestelde onrechtmatige behandeling,
zijn niet beperkt tot een eventueel vernietigingsberoep van deze
of gene beslissing voor de Raad van State.

Bovendien biedt artikel 6, § 4 van de wet van 11 april 1994 steeds
de mogelijkheid de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift
tot het overige deel te beperken wanneer in toepassing van artikel
                                                                      5

      6, §§ 1 tot 3 een bestuursdocument slechts voor een deel aan de
      openbaarheid moet of mag worden onttrokken.

    Tot slot willen we erop wijzen dat geen belang moet worden
     aangetoond voor de uitoefening van het recht van toegang tot
     bestuursdocumenten. Enkel indien de vraag betrekking zou
     hebben op “documenten van persoonlijke aard” dient een belang
     te worden aangetoond. Aangezien er in dit geval geen sprake is
     van “documenten van persoonlijke aard” maar louter
     bestuursdocumenten met betrekking tot rechtspersonen is dit
     dan ook geen motivatie om het verzoek tot inzage en afschrift van
     een aantal bestuursdocumenten eventueel te weigeren.”

1.4. Bij aangetekende brief van 21 september 2018 meldt de
Kansspelcommissie dat ze op haar vergadering van 19 september 2018 de
toegang tot de gevraagde bestuursdocumenten heeft geweigerd omdat de
opgevraagde documenten bijzonder bedrijfsgevoelige informatie en
ondernemings- en fabricagegegevens die niet voor publicatie bestemd
zijn, bevatten. Er wordt verder opgemerkt dat via de website van de
Kansspelcommissie kan worden nagegaan wie wél en wie niet (meer)
vergund is. Daarbij wordt opgemerkt dat de intrekkingsbeslissingen die
zijn opgevraagd allen dateren van vóór 31 januari 2017, zodat ze niet
langer voor vernietiging bij de Raad van State vatbaar zijn. Tegen deze
sanctiebeslissingen kan – in de mate de aanvrager hierbij al een belang
zou hebben – geen beroep meer worden ingesteld bij de Raad van State.
De aanvrager heeft geen enkel belang om dergelijke documenten ‘at
random’ op te vragen. Voor de betwistingen voor de Raad van State
wordt doorverwezen naar de zoekpagina van de arresten van de Raad
van State.

1.5. In reactie op de beslissing van de Kansspelcommissie, dient de
aanvrager bij brief van 9 oktober 2018 een verzoek tot heroverweging in
bij de Kansspelcommissie. In een brief verstuurd als bijlage bij een e-
mail van diezelfde dag vraagt hij ook om een advies van de Commissie
voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling
openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd. In zijn verzoek
om advies voert de aanvrager volgende argumenten aan om de
motivering van de weigering van de Kansspelcommissie te weerleggen:
                                                                   6

(a) “Onder het principe van openbaarheid van bestuur geldt een
    recht op inzage in bestuursdocumenten zoals bepaald in de wet
    van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. De
    toegang tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd
    wanneer één of meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten
    worden ingeroepen die zich bevinden in artikel 6, §§ 1 en 2 van
    de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en op
    pertinente    wijze   kan    worden     gemotiveerd.     Slechts
    uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
    ingeroepen en overeenkomstig de rechtspraak van het
    Grondwettelijk Hof geldt dat de uitzonderingen, beperkend
    geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97
    van 26 maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof nr.
    150/2004 van 15 september 2004, overweging B.3.2).

   Omgekeerd geldt dat het recht van toegang tot alle
   bestuursdocumenten zoals gehuldigd in artikel 32 van de
   Grondwet en de wet van 11 april 1994, ruim moet worden
   geïnterpreteerd. Het uitgangspunt is daarbij dat elk
   bestuursdocument van nature openbaar is, tenzij er redenen zijn
   die een tijdelijk niet openbaarmaking rechtvaardigen en deze in
   een wettelijke norm hun grondslag vinden.

   De administratieve overheid die een verzoek tot inzage krijgt,
   dient te onderzoeken of er één of meerdere uitzonderingsgronden
   moeten of kunnen worden ingeroepen. De wet van 11 april 1994
   bevat slechts beperkte uitzonderingsgronden om af te wijken van
   het hierboven geschetste principe.

(b) De Kansspelcommissie verwijst algemeen naar artikel 6, §§ 1 en 2
    van de wet van 1 april 1994 om de vraag tot inzage en afschrift
    te weigeren.

   De weigeringsbeslissing van de Kansspelcommissie, en de
   hierboven aangehaalde motivering waarop deze beslissing is
   gebaseerd, voldoet niet aan de bepalingen van de wet van 11 april
   1994 en deze weigeringsbeslissing is dan ook onrechtmatig.

(c) Weerlegging van de motivering van de Kansspelcommissie
                                                                     7

 Belang verzoekster en verwijzing naar verstreken termijn voor
   verzoek tot nietigverklaring van beslissing voor de Raad van State

   De Kansspelcommissie wijst erop dat de intrekkingsbeslissingen
   die door ons worden opgevraagd, dateren van vóór 31 januari
   2017, zodat zij niet langer voor vernietiging bij de Raad van State
   vatbaar zijn. Dit zou aantonen dat er geen belang is om de
   documenten in kwestie in te zien. Deze stelling kan niet worden
   bijgetreden.

   Vooreerst wensen wij erop te wijzen dat er geen belang dient te
   worden aangetoond, tenzij de vraag betrekking zou hebben op
   “documenten van persoonlijke aard”. De vraag tot inzage beperkt
   zich in casu tot bestuursdocumenten met betrekking tot
   rechtspersonen en betreft geen documenten die op natuurlijke
   personen betrekking hebben De algemene bezorgdheid als zou de
   inzage van de processen-verbaal kunnen worden gebruikt als
   “moderne schandpaal” is geen voldoende motivering in dit
   opzicht.

   Wij verzoeken te kunnen achterhalen of de Kansspelcommissie in
   gelijkaardige dossiers al dan niet op gelijke wijze heeft gehandeld
   en wat de motivatie is geweest voor het al of niet intrekken van
   vergunningen. Het is van geen belang welk gevolg wij aan een
   eventuele aantoonbare discriminatie zullen geven en dat een
   eventuele procedure tot nietigverklaring voor de Raad van State
   niet langer mogelijk zou zijn wegens verstreken termijn. We
   kunnen niet beoordelen welke actie wij eventueel kunnen
   ondernemen indien wij geen inzage krijgen in de relevante
   documenten (is er sprake van corruptie waardoor concurrerende
   vergunninghouders in exact dezelfde situatie hun vergunning niet
   onmiddellijk wordt ingetrokken, terwijl dit bij verzoekster wel
   gebeurde?).

 Beweerdelijk bedrijfsgevoelige informatie

   Het argument van de Kansspelcommissie dat de opgevraagde
   documenten bedrijfsgevoelige informatie en ondernemings- en
   fabricagegegevens zou bevatten, lijkt zeer ver gezocht. De
   documentatie in kwestie behandelt geenszins fabricagegegevens.
                                                                   8

   Het gaat om het al dan niet intrekken van vergunningen om
   kansspelen uit te baten, gebaseerd op het al dan niet
   daadwerkelijk exploiteren van een kansspelinrichting conform de
   bepalingen van de Kansspelwet. Het valt niet in te zien op welke
   wijze dit gevoelige informatie zou kunnen zijn.

   Voor zover er effectief al sprake zou zijn van bedrijfsgevoelige
   informatie, is het perfect haalbaar om deze specifieke elementen
   weg te laten uit de documenten in kwestie. Op die manier wordt
   het vrijgeven van vertrouwelijke en/of gevoelige informatie
   vermeden. Bovendien biedt artikel 6, § 4 van de wet van 11 april
   1994 nog steeds de mogelijkheid de inzage, de uitleg of de
   mededeling in afschrift tot het overige deel beperken wanneer in
   toepassing van artikel 6, §§ 1 tot 3 een bestuursdocument slechts
   voor een deel aan de openbaarheid moet of mag worden
   onttrokken.

 Verwijzing naar lijst vergunningen op website Kansspelcommissie

   In haar weigering stelt de Kansspelcommissie dat de lijst van
   vergunningen kan geraadpleegd worden op de website van de
   Kansspelcommissie.

   Dit is uiteraard onvoldoende informatie en kan niet dienen om
   het verzoek tot inzage in kwestie te weigeren. Met deze lijst aan
   vergunningen kan niet worden vastgesteld op welke wijze de
   Kansspelcommissie dossiers behandelt inzake het al dan niet
   intrekken van vergunningen op basis van beweerdelijk gebrek
   aan daadwerkelijke exploitatie.

   Meer algemeen druist de weigering van de Kansspelcommissie
   regelrecht in tegen de principes van openbaarheid van bestuur en
   openbaarheid van (administratieve) rechtspraak, dewelke
   hoekstenen zijn van ons juridisch bestel. Verzoekster heeft het
   recht op openbaarheid van de beslissingen van de
   Kansspelcommissie, gelijkaardig aan de openbaarheid van
   vonnissen en arresten in ons land teneinde een eerlijke
   behandeling van eenieders zaak te garanderen conform met de
   Grondwet en het EVRM.
                                                                          9

In het verzoek om advies verzoekt de aanvrager de Commissie om de
Kansspelcommissie aan te maken de gevraagde documenten aan
verzoekster te openbaren.

   2. De ontvankelijkheid van de aanvraag

De Commissie gaat ervan uit dat de beslissing van 19 september 2018 in
de plaats is gekomen van de (zogenoemde) ‘voorlopige’
weigeringsbeslissing van 8 augustus 2018 zodat het verzoek tot
heroverweging niet is gericht tegen de eerste (voorlopige) maar wel
tegen de definitieve weigeringsbeslissing door de bevoegde vergadering
van de Kansspelcommissie. De Commissie is van mening dat de
adviesaanvraag ontvankelijk is. De aanvrager heeft immers tegelijkertijd
zijn verzoek tot heroverweging aan de Kansspelcommissie tegen de
‘definitieve beslissing’ van de Kansspelcommissie en het verzoek om
advies aan de Commissie ingediend zoals de wet van 11 april 1994
betreffende de openbaarheid van bestuur (hierna: wet van 11 april 1994)
dit vereist.

3. De gegrondheid van de aanvraag

Vooreerst wenst de Commissie in te gaan op het feit dat er een
zogenaamde ‘voorlopige beslissing’ werd genomen en pas later een
zogenaamde ‘definitieve beslissing’. De Commissie heeft vragen bij het
zogenoemde ‘voorlopig’ karakter van de eerste beslissing. Ze stelt immers
vast dat de voorzitter van de Kansspelcommissie zelf bij die zogenaamde
‘voorlopige’ beslissing de beroepsmogelijkheden heeft vermeld die tegen
deze beslissing kunnen worden ingesteld. Hiermee is op zijn minst
onduidelijkheid tot stand gebracht over het karakter van die beslissing,
aangezien de beroepsmogelijkheden niet kunnen worden aangewend
zolang de beslissing geen definitief karakter vertoont. Opdat de beslissing
definitief zou zijn, is bovendien, op straffe van nietigheid ervan, vereist
dat deze beslissing genomen is door het daartoe bevoegd orgaan van de
Kansspelcommissie, namelijk de Kansspelcommissie zelf. Om die reden is
de Commissie van oordeel dat het verzoek tot heroverweging gericht is
tegen de beslissing van 19 september 2018 die in de plaats is gekomen
van de beslissing van 8 augustus 2018. De Commissie wenst er voorts op
te wijzen dat het feit dat er omwille van de verlofperiode geen
vergadering is van de Kansspelcommissie, dit geen reden kan zijn om een
definitieve beslissing te nemen. Uit de rechtspraak van de Raad van State
                                                                       10

blijkt immers dat een administratieve overheid alles in het werk moet
stellen om tegemoet te komen aan een vraag om toegang tot
bestuursdocumenten als deze bij haar wordt ingediend. Het recht van
toegang tot bestuursdocumenten is immers een grondrecht. Een
maatregel om dit te garanderen kan er bijvoorbeeld in bestaan door op
uitdrukkelijke en specifieke wijze aan een ander orgaan van de
Kansspelcommissie de bevoegdheid te delegeren om bijvoorbeeld
gedurende de vakantieperiode een beslissing te nemen over de toegang
tot bestuursdocumenten en deze delegatie voldoende kenbaar te maken
zodat deze beslissing ook tegenstelbaar is aan derden.

Wat vervolgens de openbaarmaking of de weigering ervan betreft, wil de
Commissie haar standpunt hernemen dat de rechtspraak van het
Grondwettelijk Hof en van de Raad van State herhaaldelijk hebben
bevestigd: artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994
huldigen principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten.
De toegang tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd
wanneer één of meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden
ingeroepen die zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994
en dit inroepen in concreto en op pertinente wijze kan worden
gemotiveerd. Slechts uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd
kunnen worden ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend
geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25
maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004
van 15 september 2004, overweging B.3.2).

De Kansspelcommissie roept in de eerste plaats de afwezigheid van een
belang in om het verzoek tot openbaarmaking af te wijzen. De
Commissie stelt hierbij vast dat de Kansspelcommissie zich vergist waar
zij meent dat het feit dat de aanvrager niet langer annulatieberoepen bij
de Raad van State kan instellen tegen bepaalde intrekkingsbeslissingen
omdat ze niet langer aanvechtbaar zouden zijn , ook inhoudt dat de
aanvrager geen belang zou hebben om toegang te krijgen tot deze
bestuursdocumenten. Om toegang te krijgen tot bestuursdocumenten is
in principe geen belang vereist tenzij de aanvraag betrekking heeft op
documenten van persoonlijke aard. Een ‘document van persoonlijke aard’
is een “bestuursdocument dat een beoordeling of een waardeoordeel
bevat van een met naam genoemd of gemakkelijk identificeerbaar
natuurlijk persoon of de beschrijving van een gedrag waarvan het
ruchtbaar maken aan die persoon kennelijk nadeel kan berokkenen.” Een
                                                                       11

document van persoonlijke aard kan enkel betrekking hebben op
natuurlijke personen, niet op rechtspersonen. Hoewel de Commissie niet
uitsluit dat er ook handelingen van natuurlijke personen in de gevraagde
documenten worden vermeld, dan kan de vereiste van een belang enkel
gelden voor deze informatie, wat nog niet betekent dat inzage in deze
documenten in zijn geheel kan worden geweigerd. De Commissie stelt in
elk geval vast dat de aanvrager geen belang aantoont wat betreft de
documenten van persoonlijke aard. Het volstaat in dat geval met
toepassing van artikel 6, § 4 om eventuele documenten van persoonlijke
aard aan de openbaarmaking te onttrekken. Omwille van de restrictieve
interpretatie kan het enkel gaan om de betrokken informatie die onder
de definitie van document van persoonlijke aard valt en niet op andere
informatie.

In de tweede plaats wijst de Kansspelcommissie op de aanwezigheid van
bedrijfsgevoelige informatie en ondernemings- en fabricagegegevens. De
Commissie meent dat in dit geval twee uitzonderingsgronden moeten
worden onderzocht, namelijk de uitzonderingsgrond vermeld in artikel
6, § 1, 7° van de wet van 11 april 1994 op grond waarvan “een
administratieve overheid de vraag om inzage, uitleg of mededeling in
afschrift van een bestuursdocument afwijst, wanneer zij heeft vastgesteld
dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming
van een van de volgende belangen: (…) 7° het uit de aard van de zaak
vertrouwelijk karakter van de ondernemings- en fabricagegegevens die
aan de overheid zijn meegedeeld”. Deze uitzonderingsgrond kan zomaar
niet worden ingeroepen: dit kan slechts voor ondernemings- en
fabricagegegevens die aan de overheid zijn meegedeeld die uit de aard
van de zaak een vertrouwelijk karakter vertonen. Uit de motivering moet
voldoende blijken dat aan deze voorwaarde is voldaan, wat te dezen niet
is gebeurd. Verder dient een belangenafweging plaats te vinden
waardoor blijkt dat naar het oordeel van de Kansspelcommissie het
algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking niet zwaarder
doorweegt dan het beschermde belang.

Een tweede uitzonderingsgrond die hier mogelijk in aanmerking komt, is
artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 in combinatie met artikel
17 van de wet van 6 mei 1999 ‘op de kansspelen, de weddenschappen, de
kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers’ (hierna: de wet
van 6 mei 1999). Artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 bepaalt
dat een administratieve overheid de vraag om inzage, uitleg of
                                                                        12

mededeling in afschrift van een bestuursdocument, die met toepassing
van deze wet is gedaan, afwijst, wanneer de openbaarmaking van het
bestuursdocument afbreuk doet: (…) 2° aan een bij wet ingestelde
geheimhoudingsverplichting. De in artikel 17 van de genoemde wet van
7 mei 1999 ingeschreven geheimhoudingsbepaling is niet beperkt tot
informatie die werd verkregen tijdens het opsporingsonderzoek, maar
heeft een ruimer toepassingsgebied . De bepaling moet immers worden
bekeken in het licht van de totale tekst van de wet en de wijzigingen die
erin zijn aangebracht.

Voor zover het vrijgeven van de gevraagde documenten afbreuk zou
doen aan het geheime karakter van bepaalde informatie, kan de
Kansspelcommissie op grond van artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april
1994 die informatie aan de openbaarmaking onttrekken. De Commissie
wenst er wel op te wijzen dat ook in dat geval in concreto moet worden
aangetoond dat deze geheimhoudingsbepaling van toepassing is en dat
afbreuk    wordt     gedaan     aan     de      finaliteit  van     deze
geheimhoudingsbepaling.

De Commissie wenst verder te wijzen op artikel 15 van de wet van 6 mei
1999 dat bepaalt dat de personeelsleden van het secretariaat van de
Kansspelcommissie die belast zijn met de uitvoering van een onderzoek
ter plaatse beschikken over de hoedanigheid van officier van
gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. Verder
bepaalt artikel 15 dat de bevoegdheden van de officieren van
gerechtelijke politie, hulpofficieren van de procureur des Konings,
slechts kunnen worden uitgeoefend met het oog op het opsporen en
vaststellen van de inbreuken gepleegd op deze wet en haar
uitvoeringsbesluiten. Vervolgens wordt gepreciseerd dat zij in dat kader :
 1. op elk ogenblik van de dag of nacht, kunnen binnentreden in de
     inrichtingen, ruimten, plaatsen waar zich onderdelen van het
     informaticasysteem bevinden die worden gebruikt voor de
     exploitatie van kansspelen en vertrekken waar zij voor het vervullen
     van hun opdracht toegang moeten hebben; tot de bewoonde
     ruimten hebben ze evenwel enkel toegang indien zij redenen
     hebben om te geloven dat een inbreuk op deze wet en haar
     uitvoeringsbesluiten wordt gepleegd en met een voorafgaande
     machtiging van de rechter in de politierechtbank;
 2. kunnen overgaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor,
     alsook alle dienstige vaststellingen doen en eisen dat hen alle
                                                                      13

    documenten worden overhandigd die nuttig kunnen zijn in het
    kader van hun onderzoek;
 3. zich door de exploitanten en hun personeel, alsook door de
    politiediensten en de administratieve overheidsdiensten alle
    bijkomende inlichtingen kunnen doen bezorgen die zij nuttig
    achten;
 4. alle voorwerpen, inzonderheid documenten, stukken, boeken en
    kansspelen, in beslag kunnen nemen die kunnen dienen als
    overtuigingsstuk betreffende een inbreuk op deze wet en haar
    uitvoeringsbesluiten of die nodig zijn om mededaders of
    medeplichtigen op te sporen;
 5. een beroep kunnen doen op de bijstand van politiediensten.

In § 2 van artikel 15 wordt gesteld dat de politieambtenaar of de in § 1
bedoelde met het onderzoek belaste ambtenaren die een inbreuk
vaststellen op de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten,
het origineel van het proces-verbaal overzenden aan het bevoegde
parket. Een afschrift van het betreffende proces-verbaal wordt
overgezonden aan de Kansspelcommissie evenals aan de persoon die een
inbreuk heeft gepleegd op deze wet of haar uitvoeringsbesluiten, met
uitdrukkelijke vermelding van de datum waarop het origineel werd
toegestuurd of ter hand werd gesteld aan de procureur des Konings. Het
proces-verbaal dat door de in paragraaf 1 bedoelde ambtenaren werd
opgesteld inzake inbreuken op deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan,
heeft bewijskracht tot het tegendeel bewezen is. Wanneer de commissie
kennis heeft van een inbreuk op de toepassing en naleving van deze wet
en haar uitvoeringsbesluiten, mag zij eisen dat de politiediensten en
administratieve diensten van de Staat, haar alle bijkomende inlichtingen
die zij voor de vervulling van haar opdracht nodig acht, meedelen
binnen de door haar bepaalde termijn op voorwaarde dat die diensten
daarvoor vooraf de toestemming van de procureur des Konings hebben
verkregen.

Uit de verantwoording bij het door de regering geamendeerde
wetsvoorstel blijkt dat de leden van het secretariaat van de
Kansspelcommissie niet worden geacht voor alle taken de hoedanigheid
van officier van gerechtelijke politie te bezitten: “Het huidig artikel
voorziet de complementaire bevoegdheden van de commissie en het
secretariaat met het oog op het verzekeren van al de hun wettelijk
opgelegde taken. Zij beschikken voor het onderzoek over de
                                                                         14

hoedanigheid van officieren van gerechtelijke politie, hulpofficier van de
procureur des Konings, kunnen zich omstandig laten inlichten en
overgaan tot inbeslagname. Zij kunnen, mits machtiging van de
politierechter, bewoonde lokalen betreden en voor onderzoek ter plaatse
bijstand vragen van de politiediensten” (Parl. St. Senaat, 1997 – 1998, nr.
1-419/4, 32). Hoewel dit artikel nog in belangrijke mate werd gewijzigd
door de wet van 10 januari 2010 (BS 1 februari 2010) en de ‘gerechtelijke’
taken van het secretariaat werden uitgebreid (Parl. St. Kamer, 2008-2009,
Doc 52 1992/001, 22-23), heeft dit niets veranderd aan de geciteerde
vaststelling. Dit heeft wel tot gevolg dat bepaalde documenten niet als
bestuursdocumenten kunnen worden gekwalificeerd.

Voor zover zij evenwel hebben meegewerkt aan het opsporings- en
gerechtelijk onderzoek moet echter artikel 6, § 2, 2° gelezen in
samenhang met artikel 28quinquies, § 1 van het Wetboek van
Strafvordering worden ingeroepen, om de openbaarmaking te weigeren.
Artikel 28quinquies van het Wetboek van Strafvordering werd ingevoerd
door artikel 5 van de wet van 12 maart 1998 ‘tot verbetering van de
strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek’. Uit de parlementaire voorbereiding van die wet
(Parl. St. De Kamer, 1996 – 1997, stuk nr. 857/1, 7 en 26) blijkt dat dit
artikel uitdrukkelijk het geheim van het opsporingsonderzoek invoert en
dat dit geldt zowel ten aanzien van de dader, het slachtoffer als ten
aanzien van derden en het publiek. Het werd noodzakelijk geacht voor
het goede verloop van het vooronderzoek om te verhinderen dat het
vrijkomen van informatie tot gevolg zou hebben dat belangrijke
bewijselementen verloren gaan en voor de bescherming van de rechten
van de verdachte om te verhinderen dat het vrijgeven van informatie
kan leiden tot een publieke veroordeling, waardoor het recht op
vermoeden van onschuld en het recht op privacy worden geschonden.
Het opsporingsonderzoek is “het geheel van daden om misdrijven te
onderzoeken, de daders en bewijzen ervan op te sporen en de elementen
te vergaren die nuttig zijn om de strafvordering uit te oefenen” en vindt
plaats onder de leiding en het gezag van het openbaar ministerie. Uit de
parlementaire voorbereiding blijkt dat het geheim van het
vooronderzoek niet absoluut is en gemilderd dient te worden ten aanzien
van de pers om het recht op vrije meningsuiting voorzien in artikel 10
EVRM te waarborgen.
                                                                        15

T.a.v. de verdachte heeft het principe van het geheim karakter van het
vooronderzoek tot gevolg dat hij in principe niet wordt betrokken bij de
onderzoeksverrichtingen, behalve bij de verrichtingen die hemzelf
betreffen en dat hem het resultaat van deze verrichtingen niet wordt
meegedeeld. In deze fase heeft de verdachte noch zijn advocaat inzage in
het strafdossier.

Verder wil de Commissie nog opmerken dat er in de huidige stand van
de wetgeving geen verplichting tot actieve openbaarmaking van
administratieve beslissingen geldt, verplichting die wel geldt ten aanzien
van de vonnissen en arresten van de rechterlijke macht in artikel 149 van
de Grondwet.

Ten slotte wil de Commissie benadrukken dat het voorhanden zijn van
bepaalde, te dezen gedeeltelijke, informatie op of via het internet geen
grondslag zou vormen om de gevraagde informatie of documenten te
weigeren. Dit vormt immers geen uitzonderingsgrond in het kader van
het recht op passieve openbaarheid van bestuur.




Brussel, 5 november 2018.




   F. SCHRAM                                               K. LEUS
   secretaris                                             voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2018-111/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1