Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2015-94:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 94

Over de weigering om toegang te verlenen tot de inspectierapporten opgesteld naar aanleiding van de inbeslagname van goederen door het FAVV

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

     Afdeling openbaarheid van bestuur




                    1 december 2015




                 ADVIES 2015-94

    Over de weigering om toegang te verlenen tot de
  inspectierapporten opgesteld naar aanleiding van de
      inbeslagname van goederen door het FAVV

                     (CTB/2015/93)
                                                                       2

   1. Een overzicht

Bij brief van niet nader vermelde datum diende de heer Danny De Cort,
namens VZW BSPCA aan het Federaal Voedselagentschap een verzoek
om toegang te krijgen tot de inspectierapporten die in 2012 door het
FAVV zijn opgesteld naar aanleiding van de inbeslagname van goederen
bij Belcam.ID (en de heer Monami).

Het FAVV liet bij brief van 24 juli 2014 weten dat deze documenten
beschikbaar zijn via de “Nationale Opsporingseenheid (NOE)” van het
FAVV.

Bij brief van 29 juli 2015 vraagt de heer Danny De Cort, namens VZW
BSPCA aan het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV)
om een afschrift van deze rapporten.

Omdat hij geen reactie krijgt op zijn verzoek dient de heer Godfroid bij
het FAVV, namens de VZW BSPCA bij het FAVV een “verzoek tot
heroverweging” in bij brief van 29 november 2015. Tegelijkertijd vraagt
hij de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van
bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna
Commissie genoemd, om een advies.

   2.   De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie stelt vast dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. De
aanvrager heeft immers voldaan aan de verplichting dat het verzoek tot
heroverweging aan de Controledienst voor de FOD Financiën en het
verzoek om advies aan de Commissie tegelijkertijd moeten worden
verstuurd zoals bepaald in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994
betreffende de openbaarheid van bestuur. Dit advies is evenwel niet van
toepassing op informatie die als milieu-informatie zou moeten worden
gekwalificeerd. Deze informatie wordt immers beheerst door de wet van
5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-
informatie die als bijzondere wet voorrang heeft op de algemene wet van
11 april 1994.
                                                                         3

   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur huldigen principieel het recht van toegang tot
alle bestuursdocumenten. De toegang tot bestuursdocumenten kan
slechts worden geweigerd wanneer het belang ontbreekt voor de toegang
tot een document van persoonlijke aard en wanneer één of meer
uitzonderingsgronden kan of moet worden ingeroepen die zich bevinden
in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en
op     pertinente    wijze    kan     worden      gemotiveerd.   Slechts
uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten
worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging
B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004,
overweging B.3.2).

Voor zover het FAVV geen uitzonderingsgronden inroept en deze in
concreto motiveert, is het ertoe gehouden de gevraagde documenten
openbaar te maken.

De Commissie wenst het FAVV ter overweging attent te maken op het
eventueel voorhanden zijn van twee uitzonderingen. Ze denkt daarbij in
het bijzonder aan artikel 6, § 1, 5° van de wet van 11 april 1994 op grond
waarvan een administratieve overheid de openbaarmaking moet
weigeren wanneer zij heeft vastgesteld dat het belang van de
openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de opsporing of
vervolging van strafbare feiten. Deze uitzonderingsgrond moet worden
ingeroepen als zou blijken dat de openbaarmaking de opsporing of
vervolging van strafbare feiten zou kunnen bemoeilijken of die zelfs
onmogelijk zou kunnen maken. Of dit het geval is, moet het FAVV in
concreto aantonen en dit moet het voorwerp uitmaken van een
belangenafweging tussen enerzijds het algemeen belang dat met de
openbaarmaking is gediend en het beschermde belang.

Daarnaast is niet uitgesloten dat ook artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11
april 1994 moet worden ingeroepen in combinatie met artikel
28quinquies en artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering. Artikel
28quinquies, § 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het
opsporingsonderzoek, behoudens de wettelijke uitzonderingen, geheim
is en dat eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen
                                                                        4

aan het opsporingsonderzoek, tot geheimhouding verplicht is. Hij die dit
geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van
het Strafwetboek. Artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering heeft
betrekking op het geheim van het gerechtelijk onderzoek.

Artikel 28quinquies van het Wetboek van Strafvordering werd ingevoerd
door artikel 5 van de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de
strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek. Uit de parlementaire voorbereiding van die wet
(Parl. St. De Kamer, 1996 – 1997, stuk nr. 857/1, 7 en 26) blijkt dat dit
artikel uitdrukkelijk het geheim van het opsporingsonderzoek invoert en
dat dit geldt zowel ten aanzien van de dader, het slachtoffer als ten
aanzien van derden en het publiek. Het werd noodzakelijk geacht voor
het goede verloop van het vooronderzoek om te verhinderen dat het
vrijkomen van informatie tot gevolg zou hebben dat belangrijke
bewijselementen verloren gaan en voor de bescherming van de rechten
van de verdachte om te verhinderen dat het vrijgeven van informatie
kan leiden tot een publieke veroordeling, waardoor het recht op
vermoeden van onschuld en het recht op privacy worden geschonden.
Het opsporingsonderzoek is “het geheel van daden om misdrijven te
onderzoeken, de daders en bewijzen ervan op te sporen en de elementen
te vergaren die nuttig zijn om de strafvordering uit te oefenen” en vindt
plaats onder de leiding en het gezag van het openbaar ministerie (artikel
28 bis van het Wetboek van Strafvordering). Uit de parlementaire
voorbereiding blijkt dat het geheim van het vooronderzoek niet absoluut
is en gemilderd dient te worden ten aanzien van de pers om het recht op
vrije meningsuiting voorzien in artikel 10 EVRM te waarborgen.

T.a.v. de verdachte heeft het principe van het geheim karakter van het
vooronderzoek tot gevolg dat hij in principe niet wordt betrokken bij de
onderzoeksverrichtingen, behalve bij de verrichtingen die hemzelf
betreffen en dat hem het resultaat van deze verrichtingen niet wordt
meegedeeld. In deze fase heeft de verdachte noch zijn advocaat inzage in
het strafdossier.
Er moet wel worden opgemerkt dat artikel 28quinquies, § 1 van het
Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het opsporingsonderzoek in
principe geheim is en dat eenieder die beroepshalve zijn medewerking
dient te verlenen aan het opsporingsonderzoek, gebonden is door het
geheim van het onderzoek.
                                                                     5

Het gerechtelijk onderzoek is “het geheel van de handelingen die ertoe
strekken de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te
verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat
moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen. Het wordt
gevoerd onder de leiding en het gezag van de onderzoeksrechter.”
(artikel 55 Wetboek van Strafvordering). De huidige bepaling werd
ingevoerd door artikel 9 van de wet van 12 maart 1998. Gelijkaardige
beschouwingen die werden geuit ten aanzien van het
opsporingsonderzoek gelden ook ten aanzien van het geheim van het
gerechtelijk onderzoek.

Oordeelt het FAVV evenwel dat bepaalde uitzonderingsgronden van
toepassing zijn, dan wil de Commissie wijzen op het principe van de
gedeeltelijke openbaarmaking op grond waarvan slechts informatie die
onder een uitzonderingsgrond valt aan de openbaarmaking kan worden
onttrokken. Alle andere informatie dient wel degelijk openbaar te
worden gemaakt.

Brussel, 1 december 2015.




   F. SCHRAM                                          M. BAGUET
   secretaris                                         voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2015-94/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1