Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2015-72:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 72

Over de weigering om een antwoord te geven op bepaalde vragen met betrekking tot een vraag om aangepast werk voor een griffier

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

       Afdeling openbaarheid van bestuur




                     28 september 2015




                   ADVIES 2015-72

  over de weigering om een antwoord te geven op bepaalde
vragen met betrekking tot een vraag om aangepast werk voor
                        een griffier

                       (CTB/2015/70)
                                                                         2

   1. Een overzicht

Bij aangetekende brief van 3 augustus 2015 vraagt de heer Thomas
Eyskens namens mevrouw X aan de voorzitter en hoofdgriffier van de
Nederlandstalige arbeidsrechtbank Brussel in het licht van de
openbaarheid van bestuur een antwoord op volgende vragen:
    - Op welke rechtsgronden steunt het voorstel van mutatieaanvraag?
    - Op welke wijze verhoudt zich het voorstel van mutatieaanvraag
        ten aanzien van de reglementaire regeling bepaald in het
        koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en
        de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de
        diensten die de rechterlijke macht terzijde staan?
Verder vraagt hij dat zou worden bevestigd dat de procedure bepaald in
artikel 46 en 47 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001, de
procedure is die kan leiden tot de organisatie van aangepast werk. Ook
wenst hij te vernemen of de procedure moet worden opgestart gezien
Medex al een standpunt over aangepast werk heeft ingenomen en zo ja,
wie het initiatief hiertoe moet nemen.

Omdat er geen reactie is gekomen op zijn verzoek binnen de door de wet
bepaalde termijn van dertig dagen, dient de heer Thomas Eyskens een
verzoek tot heroverweging in bij de Nederlandstalige arbeidsrechtbank
te Brussel. Bij brief van dezelfde dag dient hij ook een verzoek om advies
in bij de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van
bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna
Commissie genoemd.

   2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie stelt vast dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. De
aanvrager heeft immers voldaan aan de verplichting dat het verzoek tot
heroverweging aan de Nederlandstalige arbeidsrechtbank Brussel en het
verzoek om advies aan de Commissie tegelijkertijd moeten worden
verstuurd zoals bepaald in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994
betreffende de openbaarheid van bestuur.
                                                                          3

   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

3.1. De toepasselijkheid van de wet van 11 april 1994 betreffende de
     openbaarheid van bestuur ten aanzien van personen werkzaam bij
     een orgaan van de rechterlijke macht

De Commissie moet vooreerst nagaan of de aanvraag of de wet van 11
april 1994 van toepassing is. Deze wet is van toepassing op
bestuursdocumenten, waarbij het begrip bestuursdocument wordt
omschreven als “alle informatie, in welke vorm ook, waarover een
administratieve overheid beschikt” (artikel 1, tweede lid, 2° van de wet
van 11 april 1994). Een administratieve overheid wordt daarbij
omschreven als een administratieve overheid als bedoeld in artikel 14
van de gecoördineerde wetten op de Raad van State” (artikel 1, tweede
lid, 1° van de wet van 11 april 1994). Artikel 14, § 1 van de RvS-wet
bepaalt het volgende:
“Indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt
toegekend, doet de afdeling uitspraak, bij wijze van arresten, over de
beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële,
hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding
of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen:
1° van de onderscheiden administratieve overheden;
2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij
inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het
Rekenhof en van het Grondwettelijk Hof, van de Raad van State en de
administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke
macht en van de Hoge Raad voor de Justitie, met betrekking tot
overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals de
aanwerving, de aanwijzing, de benoeming in een openbaar ambt of de
maatregelen die een tuchtkarakter vertonen.”
Volgens het Grondwettelijk Hof moeten instellingen die geen
administratieve overheden zijn, maar die op grond van artikel 14, § 1 van
de RvS-wet onder het wettigheidstoezicht van de Raad van State zijn
geplaatst voor welbepaalde handelingen daarmee worden gelijkgesteld.”

Mevrouw Blommaert is griffier bij de Nederlandstalige arbeidsrechtbank
te Brussel. Sinds de wijzigingen die zijn aangebracht met de wet van 25
april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met
betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A
zijn de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie
                                                                          4

aan het statuut van de leden van de griffie en het parketsecretariaat geldt
dat de griffier “een gerechtelijke functie uitoefent” met specifieke
bevoegdheden die aanleunen bij de opdracht van de magistraten die hij
bijstaat, wat hem onderscheidt van het “personeel verbonden aan een
griffie, een parketsecretariaat of een steundienst” waarop de artikelen
177 en 178 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn. Griffier
kunnen dus niet worden geacht tot het personeel van een rechtbank te
behoren.

Uit de parlementaire voorbereiding van de toevoeging van artikel 14, § 1
van de wetten op de Raad van State door de wet van 25 mei 1999,
waarmee de wetgever de bevoegdheid van de Raad van State heeft
uitgebreid om een leemte op te vullen in de rechtsbescherming waarover
de ambtenaren van de besturen tegenover hun oversten beschikten, maar
waarvan leden van het administratief personeel van niet onder de
uitvoerende macht ressorterende overheidslichamen verstoken waren,
blijkt dat met “personeel” van organen van de rechterlijke macht niet de
leden van de rechterlijke orde zelf worden bedoeld, wel het
“administratief” personeel van de griffies en de parketten (Parl. St. Kamer
1998-99, nr. 1960/8, 4; Parl. Senaat 1998-99, nr. 361/3, 3 en 5).

In de arresten nr. 106.172 van 29 april 2002, De Jonghe en nr. 218.060
van 16 februari 2012, Coppens oordeelde de afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State dat aangezien griffiers geen personeel zijn van de
organen van de rechtelijke macht, werden zij ook niet door de
uitbreiding van de bevoegdheid van de Raad van State door de wet van
25 mei 1999 gevat.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde evenwel dat de bepaling van artikel
14, § 1 op de wetten van de Raad van State nog steeds een leemte
vertoonde (GwH. Arresten nr. 36/2011 van 10 maart 2011 en 161/2011
van 20 oktober 2011 en in het arrest 79/2010 een discriminatie
vastgesteld. Dit leidde ertoe dat ook de bevoegdheid van de Raad van
State door de wet van 20 januari 2014 houdende hervorming van de
bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van
State (BS 3 februari 2014, erratum BS 13 februari 2014) opnieuw werd
uitgebreid tot handelingen van niet-administratieve overheden tot “de
aanwerving, de aanwijzing, de benoeming in een openbaar ambt of de
maatregelen die een tuchtkarakter vertonen.”. In de parlementaire
voorbereiding van deze wet wordt het volgende gesteld:
                                                                      5



“Deze niet-administratieve” overheden kunnen evenwel, in
bepaalde omstandigheden, eenzijdige bindende beslissingen nemen
jegens derden die geen leden zijn van hun personeel. Zodoende,
zoals het Grondwettelijk Hof in voormelde arresten oordeelde, is
een kandidaat voor een rechterlijke functie geen personeelslid van
de Hoge Raad voor justitie, is een auditeur geen personeelslid van
de Raad van State, en een kandidaat voor de functie van lid van de
Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat is geen
personeelslid van de Senaat.

Teneinde deze leemten aan te vullen en de risico’s op discriminatie
te voorkomen wordt de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van
State ten aanzien van bepaalde wetgevende of rechterlijke
instanties, die beperkt was tot akten betreffende hun personeel en
overheidsopdrachten, uitgebreid tot de akten en reglementen
betreffende de aanwijzing, de benoeming in een openbare functie,
hetgeen eveneens de mandaten impliceert of de aanwijzing binnen
een raadgevende commissie, evenals de maatregelen met
tuchtkarakter.

Het begrip “openbaar ambt” waarnaar wordt verwezen (…) moet
worden begrepen in een functionele betekenis in plaats van in
organieke zin. De rechtsleer verduidelijk in dit verband, dat « [l]es
termes « fonction publique » désignent, dans un sens large,
l’ensemble des tâches dont s’acquittent ceux qui participent aux
activités de service public prises en charge par les pouvoirs publics.
L’usage du mot « fonction » permet cette compréhension large et «
fonctionnelle » (…) On en trouve une resurgence dans les lois
coordonnées sur le Conseil d’État, qui qualifient les magistrats et les
greffiers du Conseil de « titulaires de fonctions » (articles 111 et
suivants) ou encore à l’article 1er, alinéa 1er, de la loi du 16 mars
1803 (25 ventôse — 5 germinal an I) contenant organisation du
notariat, qui dispose que « Les notaires sont des fonctionnaires
publics » Dans cette acception, les fonctionnaires sont ceux qui
exercent une fonction publique » (B. Lombaert, I. Mathy, V.
Rigodanzo, Éléments du droit de la fonction publique, pp. 5 en 6,
nrs. 5 en 6). Deze ruime interpretatie kan voldoen aan de arresten
van het Grondwettelijk Hof en de kandidaten omvatten voor
rechterlijke ambten, de auditeurs van de Raad van State of de
                                                                   6

kandidaten voor de functie van lid van de benoemingscommissie
van de Franse taal voor het notariaat, zonder dat zij dienen te
worden beschouwd als personeelsleden van de instellingen die zij
beogen te vervoegen of waartoe zij behoren. Deze wijziging regelt
ook de tegenstrijdigheid die tot nu toe heerste volgens dewelke de
bevoegdheid van de Raad van State werd uitgebreid vanaf 1999,
met name tot de handelingen met betrekking tot de
personeelsleden van de bedoelde instellingen, terwijl in het geval
van benoeming van deze personen, zij nog niet konden worden
beschouwd als volwaardige personeelsleden. Het Grondwettelijk
Hof gaf een verzoenende interpretatie van deze termen, maar
onderhavige wijziging kan deze dubbelzinnigheid definitief
verhelpen. Tot slot merken wij op dat indien het begrip « openbaar
ambt » moet worden opgevat in brede zin bij de werving,
aanstelling, benoeming of tuchtmaatregelen voor de betrokken
personen, het wordt beperkt tot de leden van het administratief
personeel van de niet-administratieve overheden, voor alle andere
handelingen.

De tuchtsancties bedoeld bij onderhavige bepaling zijn overigens
niet alleen de tuchtsancties stricto sensu maar tevens maatregelen
die onder het mom van maatregelen van inwendige orde genomen
worden en, in werkelijkheid, beogen iemand een straf op te leggen.
Deze toestand wordt in de rechtspraak van de Raad van State
aangeduid met de term « verdoken » tuchtsancties. Voor het
overige, blijft de rechtspraak van de Raad van State ontwikkeld op
basis van artikel 14, paragraaf 1, 1°, met betrekking tot de
handelingen die al dan niet grievend zijn ongewijzigd, ondanks
huidige wijziging.
Bijvoorbeeld is een ordemaatregel in principe geen handeling die
grievend is en die het voorwerp zou kunnen zijn van de censuur
van de Raad van State (zie in die zin het arrest Sels nr. 11.725 van
23 maart 1966 betreffende een mutatie in het leger, of het arrest
Snykers nr. 75.570 van 10 augustus 1998 met betrekking tot een
wijziging in de erkenning van een inspecteur financiën of het
arrest Huygens nr. 87.854 van 6 juni 2000 betreffende de verdeling
van bevoegdheden tussen schepenen).

Ondanks de ruime interpretatie die moet worden gegeven aan de
hierboven vermelde begrippen « openbaar ambt » en « tuchtsancties
                                                                        7

     », is het doel van deze bepaling om zo veel mogelijk de
     onafhankelijkheid van de niet-administratieve overheden ter zake
     te eerbiedigen en, bijgevolg zich tot bovengenoemde handelingen
     te beperken. Veel arresten van het Grondwettelijk Hof,
     herinnerden trouwens aan deze vereiste (CC, nr. 31/96 van 31 mei
     1996 nr. 36/2011 van 10 maart 2011, nr. 161/2011 van 20 oktober
     2011), wat de afdeling wetgeving van de Raad van State niet naliet
     in haar advies te benadrukken. Als zodanig moet worden
     aangenomen dat de verwijzing naar « de aanwijzing in een
     openbare functie » is beperkt tot de toewijzing van nieuwe functies,
     zelfs op tijdelijke basis, en zijn onder meer uitgesloten, de
     maatregelen ter versterking van de mobiliteit van de magistraten
     die in enige mate mutaties toestaan binnen of zelfs buiten het
     ressort van hun hof van beroep. Ook om dezelfde redenen, worden
     tevens uitgesloten de beslissingen van toekomstige colleges van de
     rechtbanken of het openbaar ministerie ten aanzien van
     directiecomités die men dient in te stellen, in het kader van de
     grotere bestuurlijke autonomie verleend aan de parketten en hoven
     en rechtbanken. Tot slot, met verwijzing naar het arrest 79/2010
     van 1 juli 2010, is het noodzakelijk om de noodzaak voor de Raad
     van State te benadrukken om rekening te houden met de «
     bijzondere vertrouwensband die blijkt uit de aanwijzing door een
     wetgevende vergadering » (B.7.3).”

In casu heeft de vraag betrekking op aangepast werk wat in principe het
toewijzen van een nieuwe functie is ten aanzien van de betrokken
griffier van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank Brussel. Eventuele
bestuursdocumenten die hierop betrekking hebben, vallen dan ook
onder het toepassingsgebied van de wet van 11 april 1994.

3.2. De beoordeling van het voorwerp van de aanvraag in het licht van
     de wet van 11 april 1994

Deze wet is evenwel enkel van toepassing op bestuursdocumenten voor
zover die bestaan. Op grond van de wet van 11 april 1994 kan de
productie van nieuwe documenten niet worden afgedwongen, ook niet
via de vereiste van het recht van uitleg van een bestuursdocument
waarop de aanvrager zinspeelt. Het recht op uitleg van een
bestuursdocument houdt enkel in dat wordt uitgelegd welke informatie
in een bestuursdocument aanwezig is. Het houdt geenszins in dat een
                                                                    8

juridische toelichting moet worden gegeven of dat toepassing van een
bepaalde juridische procedure of bepaalde reglementaire bepalingen in
een concreet geval moet worden bevestigd. De Commissie stelt vast dat
de vragen van de verzoeker niet als het vragen om de toegang tot een
bestuursdocument kunnen worden beschouwd. Bijgevolg is de
Commissie van mening dat de aanvraag niet gegrond is.

Brussel, 28 september 2015.




   F. SCHRAM                                          M. BAGUET
   secretaris                                         voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2015-72/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1