transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2014-10:start
−Table des matières
Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Advies 10
Met betrekking tot een vraag met betrekking tot de weigering om toegang te verlenen tot het administratief onderzoek m.b.t. politieambtenaren
Date: 6/1/2014
- Copie locale: advies-2014-10.pdf
Transposition
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 6 januari 2014 ADVIES 2014-10 met betrekking tot een vraag met betrekking tot de weigering om toegang te verlenen tot het administratief onderzoek m.b.t. politieambtenaren (CTB/2013/102) 2 1. Een overzicht Bij mail van 15 oktober 2012 vroeg de heer X aan de Algemene Inspectie van de federale en lokale politie om een volledig afschrift van het administratieve onderzoek dat werd gevoerd lastens hoofdinspecteur Y en inspecteur Z van de Lokale Politie Zone Minos met referentienummer AIG/ANTW/2011/01244. Hij stelde bij mail van 25 november 2012 de administratieve beroepsprocedure voorzien door artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur in. Op 10 december 2012 gaf de Commissie hierover haar advies. Bij mails van 11 en 12 november 2013 dient de heer X een nieuw verzoek in om een volledige kopie van het gevoerde onderzoek te ontvangen. Omdat hij geen reactie ontving, diende hij bij mail en aangetekende brief van 12 december 2013 een verzoek tot heroverweging in. Tegelijkertijd diende hij bij mail een verzoek om advies in bij de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd. Bij mail van 16 december 2013 bezorgt de heer X de Commissie de reactie die hij heeft ontvangen van de Algemene Inspectie van de Federale Politie en van de Lokale Politie gedateerd op 13 december 2013. In deze brief wordt verwezen naar de beslissing over het verzoek tot heroverweging van 7 januari 2013. Hiervan wordt gesteld dat deze beslissing ondertussen een vaste plaats in de rechtsorde heeft verworven, doordat de aanvrager naliet om een beroep in te stellen bij de Raad van State en dat het geen nut meer heeft verder aan te dringen. 2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De Commissie is van oordeel dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. Ze stelt immers vast dat de aanvrager heeft voldaan aan de wettelijke vereiste van artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur op grond waarvan het verzoek tot heroverweging en het verzoek om advies tegelijkertijd moeten worden ingediend. 3 In zijn arrest nr. 197.197 van 22 oktober 2009 oordeelde de Raad van State dat niets verhindert dat de aanvrager een nieuwe aanvraag indient, waartegen bij afwezigheid van een nieuwe positieve beslissing, de administratieve beroepsprocedure kan worden ingesteld. De stelling van de Algemene Inspectie van de Federale Politie en van de Lokale Politie dat een nieuwe aanvraag om toegang tot al eerder opgevraagde bestuursdocumenten niet langer kan worden ingediend, kan dan ook niet worden bijgetreden. De Commissie stelt echter vast dat de heer X al een aantal documenten heeft ontvangen en beperkt bijgevolg haar advies tot de documenten die hij nog niet heeft ontvangen, in het bijzonder de verslagen van de verhoren waarnaar hij trouwens uitdrukkelijk verwijst in zijn aanvraag van 11 november 2013 en tot de informatie in het het eindrapport voor zover dit onleesbaar werd gemaakt. Bovendien stelt de Commissie vast dat de aanvrager in zijn mail van 12 november 2013 uitdrukkelijk de klacht van de verzoeker en de brief naar de korpschef van de gevraagde documenten uitsluit. 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag De Algemene Inspectie van de Federale Politie en van de Lokale Politie verwijst voor de inhoudelijke weigering om toegang te verlenen naar haar beslissing van 7 januari 2013. Hierin stelt ze in navolging van de Commissie dat de aanvrager in zijn verzoek niet heeft aangetoond dat hij het vereiste belang heeft aangetoond om toegang te krijgen tot documenten die als “documenten van persoonlijke aard” dienen te worden gekwalificeerd. In zijn nieuwe verzoek om toegang omschrijft de heer Heïder zijn belang als volgt: “Ik ben van mening om een gerechtelijke procedure op te starten tegen bovengenoemde inspecteurs. Momenteel beschik ik echter niet over alle informatie betreffende de gevolgde pistes en de ondernomen stappen en bijgevolg bevind ik mij in de onmogelijkheid om het dossier ter zake zorgvuldig te kunnen analyseren. Het is quasi onmogelijk om een gemotiveerd schrijven op te stellen en te richten aan de gerechtelijke overheid zonder staving van al de stukken. Ik beschik niet over de afgenomen verhoren van: - Dhr. Y Zone Minos-5351 - Mevr. Z Zone Minos-5351 - Mevr. A - Dhr. en Mevr. B 4 Deze elementen kunnen gekwalificeerd worden als bewijsvoering “à charge” en “à décharge”. Mijns inziens, heb ik, in de hoedanigheid van verzoeker, het onmiskenbare, vereiste belang om toegang te krijgen tot de documenten van persoonlijke aard, ook al heeft deze informatie geen betrekking op mijn persoon. In dien verstande dat ik een gerechtelijke procedure wens op te starten en de informatie in het bestuursdocument hierop betrekking heeft.” De Commissie stelt vast dat de verslagen van de verhoren enkel tot doel hadden om vast te stellen of de politieambtenaren Y en Z handelden binnen de wettelijke bepalingen en deontologische regels en dat er geen vragen werden gesteld betreffende de rechtszaak waarin de heer Heïder en mevr. Van Hove betrokken zijn, noch over zijn persoon. Op grond hiervan is de Commissie van mening dat voor zover hij tot doel heeft een gerechtelijke procedure op te starten tegen beide inspecteurs hij wel degelijk het vereiste belang vertoont dat nodig is om toegang te krijgen tot deze verslagen van de verhoren. Het aantonen van het vereiste belang betekent evenwel niet dat de gevraagde bestuursdocumenten openbaar kunnen worden gemaakt. Er dient immers vervolgens te worden nagegaan of er geen uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen op grond van artikel 6 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. De Algemene Inspectie roept in de eerste plaats artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 in op grond waarvan een administratieve overheid de openbaarmaking moet weigeren wanneer zij vaststelt dat de openbaarheid afbreuk doet aan de persoonlijke levenssfeer. De Commissie stelt vast dat - ook al kan niet worden uitgesloten dat bepaalde aspecten van het beroepsleven onder de persoonlijke levenssfeer kunnen vallen - toch algemeen moet worden aangenomen dat handelingen gesteld binnen de beroepssfeer en waardeoordelen die hierover werden geformuleerd, niet kunnen worden beschouwd als behorende tot de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon, zeker wanneer het gaat om ambtenaren die behoren tot de politie. Het is daarbij onbelangrijk dat de openbaarmaking van die informatie eventueel nadeel zou kunnen berokkenen aan deze personen. Het vervullen van een publieke functie brengt immers met zich dat 5 elementen van het publieke optreden niet worden geacht onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te vallen. In die zin kan de uitzonderingsgrond dan ook niet zomaar worden ingeroepen. De Commissie is ook van mening dat artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 ook niet kan worden ingeroepen om toegang te verlenen tot de verslagen afgenomen van mevrouw A en de heer en mevrouw B voor zover de inhoud enkel betrekking heeft op het gedrag van beide politieambtenaren, waarnaar een onderzoek werd ingesteld. Verder roept de Algemene Inspectie van de Federale Politie en de Lokale politie artikel 6, § 3, 1° van de wet van 11 april 1994 in op grond waarvan een federale administratieve overheid een vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument mag afwijzen in de mate dat de vraag […] een bestuursdocument betreft waarvan de openbaarmaking, om reden dat het document niet af of onvolledig is, tot misvatting aanleiding kan geven. De Commissie kan enkel maar vaststellen dat deze uitzonderingsgrond niet kan worden ingeroepen omdat de gevraagde documenten wel degelijk afgewerkte documenten zijn. Aangezien de voorwaarden om artikel 6, § 3, 1° van de wet van 11 april cumulatief zijn is het niet voldoen aan één van de voorwaarden voldoende opdat de betrokken uitzonderingsgrond niet kan worden ingeroepen. Voor zover de Algemene Inspectie van de Federale Politie en de Lokale politie geen andere uitzonderingsgronden moet of kan inroepen en dit inroepen op concrete wijze motiveert, is ze ertoe gehouden de gevraagde bestuursdocumenten openbaar te maken. Brussel, 6 januari 2014. F. SCHRAM M. BAGUET secretaris voorzitster
transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2014-10/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1