Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2013-8:start

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 8

Met betrekking tot de weigering om toegang te verlenen tot de globale adviezen over de andere kandidaat-gerechtsdeurwaarders

Transposition

Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten

    Afdeling openbaarheid van bestuur




                  14 januari 2013




                ADVIES 2013-8

 met betrekking tot de weigering om toegang te
 verlenen tot de globale adviezen over de andere
        kandidaat-gerechtsdeurwaarders
                   (CTB/2013/2)
                                                                        2

   1. Een overzicht

Bij brief van 19 november 2012 vraagt de heer Thomas Eyskens, namens
zijn cliënt de heer X aan de Arrondissementskamer van de
gerechtsdeurwaarders van Brussel om een kopie van de globale adviezen
t.a.v. de andere kandidaat-gerechtsdeurwaarders.

In zijn brief van 22 november 2012 weigert de syndicus-voorzitter van
de Arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders de toegang door te
stellen dat hij zich nauwgezet houdt aan omzendbrief nr. 196.

Omdat hij het niet eens is met dat standpunt, dient de heer Thomas
Eyskens bij brief van 3 januari 2013 een verzoek tot heroverweging in bij
de Arrondissementskamer. Diezelfde dag dient hij ook een verzoek om
advies in bij de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van
bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna
Commissie genoemd.

   2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie is van mening dat het verzoek om advies ontvankelijk is.
De aanvrager heeft immers tegelijkertijd zijn verzoek tot heroverweging
bij het de arrondissmentskamer Brussel en zijn verzoek om advies bij de
Commissie ingediend.

   3. De gegrondheid van de aanvraag

Om de gegrondheid van de adviesvraag op dit punt te kunnen
beoordelen, dient te worden nagegaan of de Arrondissementskamer van
de Gerechtsdeurwaarders een federale administratieve overheid in de zin
van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur is.
Het recht van toegang zoals gegarandeerd door artikel 32 van de
Grondwet en de wet van 11 april 1994 geldt slechts ten aanzien van
bestuursdocumenten. Een bestuursdocument is “alle informatie, in welke
vorm ook, waarover een administratieve overheid beschikt” (zie artikel
1, tweede lid, 2° van de wet). Een administratieve overheid wordt door
de wet van 11 april 1994 gedefinieerd als “een administratieve overheid
als bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State” (zie artikel 1, tweede lid, 1° van de wet).
                                                                        3

Grondrecht als uitgangspunt

Het is belangrijk voor ogen te houden wat het doel van de
grondwetgever was toen hij de openbaarheid van bestuur in de
Grondwet opnam.

In de Verklarende Nota bij artikel 24ter, het huidige artikel 32 van de
Grondwet, is duidelijk vermeld dat “De principes vastgesteld in het
voorgestelde artikel gelden ten aanzien van alle administratieve
overheden. De concrete invulling van dit begrip zal naderhand gebeuren.
Aangezien hier een fundamenteel recht wordt toegekend, zal hierbij een
zo breed mogelijke interpretatie worden gehanteerd. Met name kan
verwezen worden naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en
de rechtspraak van de Raad van State dienaangaande.” (Parl. St. Kamer,
B.Z. 1992-1993, 839/1, 5).

De grondwetgever had dus een zeer ruim personeel toepassingsgebied op
het oog, maar liet de invulling over aan de wetgever. Gelet op het
gegeven dat het om een grondrecht gaat, moet de wetgever voor een zo
ruim mogelijke invulling kiezen. Bovendien mag de wetgever wanneer
hij om het personeel toepassingsgebied in te vullen voor het begrip
“administratieve overheid” kiest, dit begrip niet zo beperkt invullen dat
de wet in strijd zou zijn met het brede toepassingsgebied dat de
grondwetgever voor ogen had.

Toepassingsgebied van de federale openbaarheidswet

De wet van 11 april 1994 is op grond van artikel 1, eerste lid van
toepassing op:
   a) de federale administratieve overheden;
   b) de administratieve overheden andere dan de federale
       administratieve overheden doch slechts voor zover deze wet op
       gronden die tot de federale bevoegdheid behoren, de
       openbaarheid van bestuursdocumenten verbiedt of beperkt.

Notie (federale) «administratieve overheid»

In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de federale
openbaarheidswet is geworden (Parl. St. Kamer, 1992-1993, 1112/1, 8-
11), werd de notie «administratieve overheid» als volgt verduidelijkt:
                                                                                       4

          “Voor de bepaling van de notie “administratieve overheden” wordt gesteund
op artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en bijgevolg op de
uitgebreide jurisprudentie terzake van de Raad van State. Dit biedt het belangrijke
voordeel dat het toepassingsgebied van de wet mee zal evolueren met de nieuwe
ontwikkelingen die zich in de wetgeving en de administratieve praktijk voordoen.
Bovendien verschaft de rechtspraak van de Raad van State een duidelijk houvast en
worden criteria gehanteerd die volledig aansluiten bij de doelstelling van deze wet,
namelijk de bestuurde in zijn verhouding tot het bestuur, welke vorm dat ook
aanneemt, recht te geven op openbaarheid. De criteria van de Raad van State zijn,
positief gesteld en niet-cumulatief: uitoefening van een taak van algemeen belang, over
dwingende beslissingsbevoegdheid beschikken, betrokkenheid van de overheid bij de
oprichting of erkenning, controle door de overheid, beschikken over bepaalde
prerogatieven van de openbare macht en, negatief: niet behoren tot de wetgevende of
de rechterlijke macht.
        Nieuw tegenover de bestaande rechtspraak van de Raad van State is dat voor de
toepassing van de hier voorgestelde wet bovendien zal moeten worden afgebakend
welke van de administratieve overheden als federale administratieve overheden moeten
worden beschouwd en welke als niet-federale administratieve overheden. De federale
administratieve overheden zijn, aldus de Raad van State in zijn advies met betrekking
ttot onderhavig wetsontwerp, de federale administraties, de openbare instellingen en
ermee vergelijkbare openbare diensten welke onder een federale administratieve
overheid ressorteren, alsmede de private personen welke door een federale overheid ten
gevolge van andere dan toevallige gebeurtenissen met het uitoefenen van een federale
openbare dienstverlening zijn belast. Tot het federale niveau wordt eveneens gerekend
het personeel van de provincies dat afhangt van de federale overheid inbegrepen de
arrondissementscommissarissen.
        De niet-federale administratieve overheden zijn deze die deel uitmaken van
andere bestuursniveau’s – de Gemeenschappen en de Gewesten, de provincies en de
gemeenten, zoals daar zijn de diensten van de Gemeenschappen, de Gewesten of de
Gemeenschapscommissies of de instellingen door hen opgericht, privé-personen die een
taak van algemeen belang uitvoeren die behoort tot de bevoegdheidssfeer van de
Gemeenschappen of Gewesten, de gemeentelijke en provinciale organen, de
intercommunales, de O.C.M.W.’s, de polders en wateringen, de kerkfabrieken, enz..
         Wat het federale niveau betreft, heeft de Raad van State steeds als
administratieve overheden bestempeld : de organen van het centrale rijksbestuur, zoals
de Koning, de Ministers en bepaalde bij delegatie handelende ambtenaren die een
beslissingsbevoegdheid bezitten zoals de Vaste Wervingssecretaris.
        Voor wat de Koning als administratieve overheid betreft, moet beklemtoond
worden dat Hij dit slechts is met betrekking tot aangelegenheden waarvoor een
Minister de verantwoordelijkheid draagt (cf. artikel 64 van de Grondwet) en geenszins
persoonlijk als administratieve overheid kan worden beschouwd. De stukken en de
correspondentie die berusten bij het Staatshoofd vallen geenszins onder toepassing van
deze wet.
         Kabinetsleden zijn evenmin administratieve overheden : zij zijn de persoonlijke
medewerkers van de Ministers en kunnen zich niet in hun plaats stellen om
beslissingen te nemen waarvoor de Ministers bevoegd zijn. Aangezien en in zoverre zij
                                                                                      5

geen bevoegdheid bezitten om bindend op te treden tegenover derden, zijn zij, volgens
de Raad van State, derhalve niet als administratieve overheid te beschouwen.
        De organen van dienstgewijze gedecentraliseerde instellingen die een
autonome beslissingsbevoegdheid bezitten, zijn wel als administratieve overheid te
beschouwen. Zij werden door de overheid opgericht om in een dienst van algemeen nut
te voorzien en zijn daarbij onder de hoge leiding van de overheid geplaatst. Het betreft
onder meer de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de Rijksdienst voor
Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, de
Bankcommissie, enzovoort.
        Naast deze openbare instellingen stricto senso zijn ook de instellingen die door
de overheid of door toedoen van de overheid tot stand werden gebracht om in een
openbare dienst te voorzien en waarvan particulieren of private vennootschappen deel
uitmaken of die opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap als
administratieve overheid te beschouwen. Het betreft ondermeer het Gemeentekrediet
van België.
        Vragen rijzen met betrekking tot de zogenaamde ondernemingen met gemengd
beheer die door de openbare overheid tot stand zijn gebracht en een openbare dienst of
een dienst van algemeen belang waarnemen en waarvoor, zowel wat de samenstelling
van het kapitaal als wat het beheer van de onderneming betreft, een beroep gedaan
wordt op de medewerking van particulieren. Het betreft de Nationale Maatschappij der
Belgische Spoorwegen, de Nationale Bank van België, S.A.B.E.N.A., en andere.
        Het antwoord op de vraag of zij als administratieve overheid moeten worden
beschouwd, leidt de Raad van State af uit de ontleding van de bijzondere wetten die het
statuut van die organismen regelen. De recente wijzigingen met betrekking tot het
statuut van de autonome overheidsbedrijven kunnen dus aanleiding geven tot een
herziening van de rechtspraak terzake, wat trouwens eveneens geldt tegenover de
openbare kredietinstellingen.
        Samen met deze organismen, dient de vraag gesteld te worden naar het
karakter van administratieve overheid van organismen die uit particulier initiatief zijn
ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast.
        Ten aanzien van deze organismen, die als dusdanig geen administratieve
overheid zijn, maar wel met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen kunnen
nemen die vatbaar zijn voor vernietiging door de Raad van State, is de wet betreffende
de openbaarheid van bestuur slechts van toepassing ten aanzien van die
aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid
heeft. Voor de ondernemingen van gemengd beheer betreft dit bijvoorbeeld de
bevoegdheid die wordt uitgeoefend met betrekking tot het personeel.
                 Ook openbare adviesorganen (zoals de Centrale raad voor het
Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand, de Nationale Arbeidsraad) zijn aan
deze gevolgtrekking onderworpen : zij zijn geen administratieve overheid wanneer zij
adviezen verstrekken maar wel bij de uitoefening van hun beslissingsmacht ten aanzien
van hun personeel. Enkel ten aanzien van deze aangelegenheid zijn zij onderworpen
aan de toepassing van deze wet.
        Hierbij moet beklemtoond worden dat het bovenstaande slechts geldt voor
deze organismen die niet als dusdanig een administratieve overheid zijn en deze
kwalificatie slechts verkrijgen in de mate waarin zij met publiekrechtelijk gezag
                                                                                    6

beklede beslissingen nemen. Slechts voor deze organismen geldt de openbaarheid enkel
ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van
administratieve overheid bezit.
         Dit geldt dus niet voor de organismen en instellingen die door de Raad van
State in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd. Bij deze
instellingen of organismen is de vraag of een document betrekking heeft op een
aangelegenheid die onderworpen is aan het wettigheidstoezicht van de Raad van State
irrelevant. Alle documenten die berusten bij dergelijke administratieve overheid zijn
bestuursdocumenten, en in principe openbaar.”


Uit de toelichting blijkt enerzijds de bedoeling van de wetgever om, door
voor de invulling van het begrip “administratieve overheid” te verwijzen
naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de daarop
betrekking hebbende rechtspraak, het toepassingsgebied van de wet van
11 april 1994 de mogelijke ontwikkeling van die rechtspraak te laten
volgen. De wetgever koos immers voor een “evolutief” begrip, waarbij
voldoende rekening kon worden gehouden met maatschappelijke
evoluties. Omdat het begrip “administratieve overheid” in artikel 14 van
de wetten op de Raad van State zelf niet wordt gedefinieerd, is de
invulling die er in de Memorie van Toelichting aan wordt gegeven een
weergave van een tijdgebonden situatie en bovendien een interpretatie
van de bestaande rechtspraak. De evolutie die zich op dat moment
voltrok in de rechtspraak was veeleer uitbreidend, al werd niet
uitgesloten dat toekomstige rechtspraak in beperkende zin zou evolueren
als de aard van een bepaald organisme in de toekomst zou wijzigen.

Anderzijds blijkt dat een onderscheid dient gemaakt te worden tussen
zogenaamde “organieke” en “functionele” openbare diensten. Terwijl alle
documenten die berusten bij organismen en instellingen die in hun
geheel als administratieve overheid worden beschouwd (organieke
openbare      diensten,   o.a.   de    federale     administraties)    als
bestuursdocumenten dienen te worden beschouwd en dus openbaar zijn,
geldt voor organismen die niet als zodanig een administratieve overheid
zijn (functionele openbare diensten) de openbaarheid enkel ten aanzien
van die aangelegenheden, waarvoor een dergelijk organisme het karakter
van administratieve overheid bezit. Wat die laatste categorie betreft gaat
het in het bijzonder om de organismen die uit particulier initiatief zijn
ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast, om
ondernemingen met gemengd beheer en om een specifieke categorie van
adviesorganen, namelijk de openbare adviesorganen (in A. MAST e.a.,
Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer,
                                                                        7

2009, p. 125, omschreven als “met louter adviserende bevoegdheid
belaste lichamen […] waaraan de wetgever rechtspersoonlijkheid en een
patrimoniale en budgettaire zelfstandigheid heeft verleend”; op federaal
niveau gaat het meer bepaald om de Centrale Raad voor het
Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand en de Nationale
Arbeidsraad).

De invulling van het begrip “administratieve overheid” is sedert de
totstandkoming van de openbaarheidswet geëvolueerd. Het Hof van
Cassatie heeft geoordeeld dat door de overheid opgerichte of erkende
instellingen, die belast zijn met een openbare dienst en niet behoren tot
de rechterlijke of wetgevende macht, in beginsel administratieve
overheden zijn, in zoverre hun werking door de overheid wordt bepaald
en gecontroleerd én zij beslissingen kunnen nemen die derden binden
(zie in het bijzonder: Cass. 14 februari 1997, nr. C.96.0211.N; Cass. 10
september 1999, nr. C.98.0141.F; Cass. 6 september 2002, nr.
C.01.0382.N; voor commentaar in de rechtsleer, zie onder meer: S.
BAETEN, “Variaties op verzelfstandigingsthema’s: enkele bedenkingen
over de tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van
het Cassatiearrest van 8 november 1996”, C.D.P.K. 1999, 83-102; M.
BOES, “De administratieve overheid: een ondefinieerbaar begrip?”, Ad
amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, die
Keure, 2004, 27-30; MAST, o.c., nrs. 1017-1020; S. DE SOMER, “Het begrip
administratieve overheid: stand van zaken van a never ending story”,
R.W. 2011-12, 1614-1639; A. MAST e.a., o.c., nrs. 1017-1020; P. NIHOUL,
“La notion d’autorité administrative: retour à l’orthodoxie”, Adm. Publ.,
2001, 78-85; J.M. PIRET, “La notion d’autorité administrative”, Adm.
Publ., 1999, 236-238; F. VANDENDRIESSCHE, “De invulling van het begrip
administratieve overheid na de arresten Gimvindus en BATC van het
Hof van Cassatie”, R.W., 2000-2001, 497-506; S. VAN GARSSE, “De
‘harmonicabewegingen’ van het begrip administratieve overheid”,
Tijdschrift voor Gemeenterecht, 2002, 308-313). Daarbij heeft het Hof
van Cassatie weliswaar de nadruk gelegd op het (functionele) criterium
beslissingen te kunnen nemen die derden binden, doch daaruit kan niet
worden afgeleid dat de bevoegdheid om beslissingen te kunnen nemen
die derden binden in alle gevallen een noodzakelijke voorwaarde is om
van een administratieve overheid te kunnen spreken. Bovendien mag
niet uit het oog worden verloren dat de arresten van het Hof van Cassatie
steeds betrekking hadden op privaatrechtelijke instellingen.
                                                                         8

Kwalificatie van de Arrondissmentskamer van de Gerechtsdeurwaarders

Artikel 535 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat er in elk
arrondissement een arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders is,
met zetel in de hoofdplaats van het arrondissement. Zij bestaat uit de
gerechtsdeurwaarders      van     het   arrondissement.   Zij    bezit
rechtspersoonlijkheid. Deze arrondissementskamer speelt een rol bij de
benoeming van de gerechtsdeurwaarders. De procedure wordt
beschreven in artikel 512 van het Gerechtelijk Wetboek:

     Ҥ 1. De kandidaat voor een ambt van gerechtsdeurwaarder richt
     zijn aanvraag bij een ter post aangetekende brief tot de Minister van
     Justitie en tot de voorzitter van de Nationale Kamer van de
     gerechtsdeurwaarders en zendt eveneens aangetekend een afschrift
     ervan samen met zijn dossier, bevattende de documenten die staven
     dat hij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 510, aan de
     syndicus-voorzitter van de raad van de arrondissementskamer waar
     hij solliciteert.
     De voormelde kandidaturen moeten op straffe van verval worden
     ingediend binnen een termijn van één maand na de bekendmaking
     van       de      vacature     in    het     Belgisch     Staatsblad.
     De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst zes maanden voor
     het ontstaan van de vacature.
     Geen benoeming kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in
     het tweede lid is verlopen.

     § 2. De Minister van Justitie wint het met redenen omkleed advies
     van de procureur-generaal, van de procureur des Konings en van de
     raad van de arrondissementskamer in over de verdiensten en de
     bekwaamheid van de kandidaten.
     Na ontvangst van de aanvraag om advies zendt de syndicus-
     voorzitter van de raad van de arrondissementskamer een afschrift
     van de aanvraag over aan de voorzitter van de Nationale Kamer van
     de gerechtsdeurwaarders.

     § 3. De kandidaat wordt in kennis gesteld van de adviezen. Hij
     beschikt over een termijn van 10 dagen om zijn opmerkingen aan
     de om advies gevraagde instanties voor te leggen en te vragen
     gehoord te worden, in voorkomend geval bijgestaan door een
     raadsman van zijn keuze.
                                                                       9

     Het definitieve advies van de raad van de arrondissementskamer
     wordt aan de voorzitter van de Nationale Kamer van de
     gerechtsdeurwaarders overgezonden.
     De definitieve adviezen worden aan de Minister van Justitie
     medegedeeld, door respectievelijk de procureur-generaal, de
     procureur des Konings en de voorzitter van de Nationale Kamer
     van de gerechtsdeurwaarders, of door hun gemachtigde
     vertegenwoordiger, binnen een termijn van 40 dagen te rekenen
     van de datum van ontvangst van de aanvraag om advies, of, indien
     de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de in § 3, eerste lid,
     bedoelde mogelijkheid, binnen een termijn van 30 dagen te
     rekenen van de datum van ontvangst van zijn opmerkingen of van
     de datum waarop hij door de om advies verzochte overheid werd
     gehoord.
     Terzelfder tijd zendt de voorzitter van de Nationale Kamer van de
     gerechtsdeurwaarders      het     door    de    syndicus-voorzitter
     samengestelde dossier van de kandidaat over aan de Minister van
     Justitie.

     § 4. Nadat de Minister van Justitie de definitieve adviezen en het
     dossier heeft ontvangen, draagt hij een kandidaat ter benoeming
     voor aan de Koning.

     § 5. De Koning bepaalt de procedure en de regels voor de
     voortzetting van het deurwaarderskantoor in geval van ontslag,
     overlijden, schorsing of afzetting.”

De voornaamste functies van de arrondissementskamer zijn echter terug
te vinden in artikel 542 van het Gerechtelijk Wetboek:

     “De raad van de arrondissementskamer heeft opdracht:
     1° orde en tucht onder de gerechtsdeurwaarders van het
     arrondissement te handhaven en de toepassing van de hen
     betreffende     wetten    en   verordeningen     te    verzekeren;
     2° de tot zijn bevoegdheid behorende tuchtstraffen op te leggen en
     aan de procureur des Konings de feiten aan te geven die naar zijn
     oordeel aanleiding zouden kunnen geven tot tuchtstraffen die
     buiten de bevoegdheid van de raad vallen;
     3° de hem onderworpen klachten te onderzoeken betreffende het
     door de gerechtsdeurwaarders gevorderde bedrag van alle kosten en
                                                                      10

     uitgaven en de terugbetaling van alle onrechtmatig geinde kosten of
     uitgaven te bevelen;
     4° telkens wanneer dit van hem wordt gevorderd door de hoven en
     rechtbanken of door de procureur des Konings, advies uit te
     brengen, met name over alle geschillen die kunnen oprijzen hetzij
     tussen gerechtsdeurwaarders, hetzij tussen hen en hun
     opdrachtgevers en over alle klachten of bezwaren betreffende
     fouten of nalatigheden in de uitoefening van hun functies;
     5° alle geschillen, die tussen gerechtsdeurwaarders kunnen rijzen
     betreffende hun rechten, functies en plichten, te voorkomen of bij
     te leggen.
     6° ieder jaar, op de algemene vergadering, het bedrag van de door
     de gerechtsdeurwaarders te betalen bijdrage vast te stellen;
     7° de gelden van de kamer te beheren en er, met haar instemming,
     over te beschikken als uitkeringsfonds ten behoeve van
     gerechtsdeurwaarders of oud-gerechtsdeurwaarders, hun weduwen
     en wezen.
     8° de veilingzaal van de gerechtsdeurwaarders te beheren of daarop
     toezicht te houden en de straal te bepalen binnen welke het
     gebruik van deze zaal zal verplicht zijn.
     9° aan de secretaris van de raad van beroep de dossiers in
     tuchtzaken over te zenden waarin hoger beroep werd aangetekend,
     binnen acht dagen te rekenen van de kennisgeving van dat hoger
     beroep aan de secretaris van de raad van de arrondissementskamer.
     Deze termijn wordt tijdens de gerechtelijke vakantie opgeschort tot
     de vijftiende dag van het nieuwe gerechtelijk jaar.”

Althans met betrekking tot het optreden van de arrondissementskamer
als tuchtoverheid oordeelde de Raad van State in het arrest nr. 198.896
van 15 december 2009 als volgt:

     “Ingevolge die uitspraak van het Grondwettelijk Hof bevestigde de
     Raad van State in het arrest nr. 112.229 van 4 november 2002
     inzake Wijnen andermaal zijn onbevoegdheid om kennis te nemen
     van een beroep tot nietigverklaring van de beslissing van de raad
     van de arrondissementskamer waarbij aan een gerechtsdeurwaarder
     een tuchtstraf wordt opgelegd, in essentie om reden dat “mede gelet
     op wat zowel de Raad van State als het Arbitragehof reeds hebben
     opgemerkt aangaande het duidelijk inzicht van de wetgever om
     alles wat het ambt van gerechtsdeurwaarder aangaat binnen de
                                                                        11

     sfeer van de rechterlijke macht te houden en op de vaststelling dat
     hij met de wetswijziging van 6 april 1992 van dat inzicht niet is
     afgeweken, het de Raad van State niet toekomt een leemte in de
     wet op te vullen; dat de Raad van State niet bevoegd is om van het
     beroep kennis te nemen.”

Uit de rechtspraak blijkt bijgevolg dat de arrondissementskamer in casu
niet als een administratieve overheid in de zin van artikel 14, § 1 van de
RvS-wet kan worden beschouwd, zodat bijgevolg de wet van 11 april
1994 niet van toepassing is.


Brussel, 14 januari 2013.




   F. SCHRAM                                                J. BAERT
   secretaris                                              voorzitter

transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2013-8/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1