transparencia:cadas:abelfedcadapub:advies-2011-189:start
Table des matières
Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Advies 189
Over de weigering om toegang te verlenen tot notulen van vergaderingen van Belgonucléaire
Date: 11/4/2011
- Copie locale: advies-2011-189.pdf
Transposition
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 11 april 2011 ADVIES 2011-189 Over de weigering om toegang te verlenen tot notulen van vergaderingen van Belgonucléaire (CTB/2011/230) 2 1. Een overzicht Op 7 maart 2011 vroeg de heer X via mail aan het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) om toegang tot de notulen van de bestuursorganen van Belgonucléaire m.b.t. de periode vanaf het moment dat het SCK aandeelhouder van Belgonucléaire werd tot en met 1990. De aanvrager verzoekt om deze documenten bij voorkeur in elektronische vorm te verkrijgen en, zo zij niet onder deze vorm ter beschikking zijn, in papiervorm. Bij mail van 14 maart 2011 weigert de heer Frank Deconinck, voorzitter van het Studiecentrum voor Kernenergie, de toegang omdat het Studiecentrum geen administratieve overheid is en als dusdanig niet onderworpen is aan de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur. Bovendien wordt aangevoerd dat het verzoek betrekking heeft op documenten en informatie die in een commerciële of strikt vertrouwelijke context tot stand zijn gekomen en daarenboven toebehoren aan een derde (rechts)persoon, zodat ingaan op het verzoek in strijd zou zijn met de wet. Bij mail van 30 maart 2011 dient de heer X een verzoek tot heroverweging in. Diezelfde dag richt hij ook een verzoek om advies aan de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd. 2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De aanvrager heeft voldaan aan de wettelijke vereiste vermeld in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur dat het verzoek tot heroverweging en het verzoek om advies tegelijkertijd moeten gebeuren. De Commissie wenst er echter op te wijzen dat voor zover de gevraagde informatie als milieu-informatie in de zin van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie moet worden gekwalificeerd, deze laatste wet van toepassing is en niet de wet van 11 april 1994. In dat geval is de Commissie bijgevolg niet bevoegd en het verzoek niet ontvankelijk. De wet van 5 augustus 2006 voorziet in een specifieke beroepsprocedure. 3 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag In de eerste plaats dient te worden nagegaan of het Studiecentrum voor Kernenergie een federale administratieve overheid in de zin van de wet van 11 april 1994 is. Grondrecht als uitgangspunt Het is belangrijk voor ogen te houden wat het doel van de grondwetgever was toen hij de openbaarheid van bestuur in de Grondwet opnam. In de Verklarende Nota bij artikel 24ter, het huidige artikel 32 van de Grondwet, is duidelijk vermeld dat “De principes vastgesteld in het voorgestelde artikel gelden ten aanzien van alle administratieve overheden. De concrete invulling van dit begrip zal naderhand gebeuren. Aangezien hier een fundamenteel recht wordt toegekend, zal hierbij een zo breed mogelijke interpretatie worden gehanteerd. Met name kan verwezen worden naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de rechtspraak van de Raad van State dienaangaande.” (Parl. St. Kamer, B.Z. 1992-1993, 839/1, 5). De grondwetgever had dus een zeer ruim personeel toepassingsgebied op het oog, maar liet de invulling over aan de wetgever. Gelet op het gegeven dat het om een grondrecht gaat, moet de wetgever voor een zo ruim mogelijke invulling kiezen. Bovendien mag de wetgever wanneer hij om het personeel toepassingsgebied in te vullen voor het begrip “administratieve overheid” kiest, dit begrip niet zo beperkt invullen dat de wet in strijd zou zijn met het brede toepassingsgebied dat de grondwetgever voor ogen had. Toepassingsgebied van de federale openbaarheidswet De wet van 11 april 1994 is op grond van artikel 1, eerste lid van toepassing op: a) de federale administratieve overheden; b) de administratieve overheden andere dan de federale administratieve overheden doch slechts voor zover deze wet op 4 gronden die tot de federale bevoegdheid behoren, de openbaarheid van bestuursdocumenten verbiedt of beperkt. Een administratieve overheid wordt door de wet gedefinieerd als “een administratieve overheid als bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State” (artikel 1, tweede lid, 1° van de wet). Notie (federale) «administratieve overheid» In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de federale openbaarheidswet is geworden (Parl. St. Kamer, 1992-1993, 1112/1, 8- 11), werd de notie «administratieve overheid» als volgt verduidelijkt: “Voor de bepaling van de notie “administratieve overheden” wordt gesteund op artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en bijgevolg op de uitgebreide jurisprudentie terzake van de Raad van State. Dit biedt het belangrijke voordeel dat het toepassingsgebied van de wet mee zal evolueren met de nieuwe ontwikkelingen die zich in de wetgeving en de administratieve praktijk voordoen. Bovendien verschaft de rechtspraak van de Raad van State een duidelijk houvast en worden criteria gehanteerd die volledig aansluiten bij de doelstelling van deze wet, namelijk de bestuurde in zijn verhouding tot het bestuur, welke vorm dat ook aanneemt, recht te geven op openbaarheid. De criteria van de Raad van State zijn, positief gesteld en niet-cumulatief: uitoefening van een taak van algemeen belang, over dwingende beslissingsbevoegdheid beschikken, betrokkenheid van de overheid bij de oprichting of erkenning, controle door de overheid, beschikken over bepaalde prerogatieven van de openbare macht en, negatief: niet behoren tot de wetgevende of de rechterlijke macht. Nieuw tegenover de bestaande rechtspraak van de Raad van State is dat voor de toepassing van de hier voorgestelde wet bovendien zal moeten worden afgebakend welke van de administratieve overheden als federale administratieve overheden moeten worden beschouwd en welke als niet-federale administratieve overheden. De federale administratieve overheden zijn, aldus de Raad van State in zijn advies met betrekking ttot onderhavig wetsontwerp, de federale administraties, de openbare instellingen en ermee vergelijkbare openbare diensten welke onder een federale administratieve overheid ressorteren, alsmede de private personen welke door een federale overheid ten gevolge van andere dan toevallige gebeurtenissen met het uitoefenen van een federale openbare dienstverlening zijn belast. Tot het federale niveau wordt eveneens gerekend het personeel van de provincies dat afhangt van de federale overheid inbegrepen de arrondissementscommissarissen. De niet-federale administratieve overheden zijn deze die deel uitmaken van andere bestuursniveau’s – de Gemeenschappen en de Gewesten, de provincies en de gemeenten, zoals daar zijn de diensten van de Gemeenschappen, de Gewesten of de Gemeenschapscommissies of de instellingen door hen opgericht, privé-personen die een taak van algemeen belang uitvoeren die behoort tot de bevoegdheidssfeer van de 5 Gemeenschappen of Gewesten, de gemeentelijke en provinciale organen, de intercommunales, de O.C.M.W.’s, de polders en wateringen, de kerkfabrieken, enz.. Wat het federale niveau betreft, heeft de Raad van State steeds als administratieve overheden bestempeld : de organen van het centrale rijksbestuur, zoals de Koning, de Ministers en bepaalde bij delegatie handelende ambtenaren die een beslissingsbevoegdheid bezitten zoals de Vaste Wervingssecretaris. Voor wat de Koning als administratieve overheid betreft, moet beklemtoond worden dat Hij dit slechts is met betrekking tot aangelegenheden waarvoor een Minister de verantwoordelijkheid draagt (cf. artikel 64 van de Grondwet) en geenszins persoonlijk als administratieve overheid kan worden beschouwd. De stukken en de correspondentie die berusten bij het Staatshoofd vallen geenszins onder toepassing van deze wet. Kabinetsleden zijn evenmin administratieve overheden : zij zijn de persoonlijke medewerkers van de Ministers en kunnen zich niet in hun plaats stellen om beslissingen te nemen waarvoor de Ministers bevoegd zijn. Aangezien en in zoverre zij geen bevoegdheid bezitten om bindend op te treden tegenover derden, zijn zij, volgens de Raad van State, derhalve niet als administratieve overheid te beschouwen. De organen van dienstgewijze gedecentraliseerde instellingen die een autonome beslissingsbevoegdheid bezitten, zijn wel als administratieve overheid te beschouwen. Zij werden door de overheid opgericht om in een dienst van algemeen nut te voorzien en zijn daarbij onder de hoge leiding van de overheid geplaatst. Het betreft onder meer de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, de Bankcommissie, enzovoort. Naast deze openbare instellingen stricto senso zijn ook de instellingen die door de overheid of door toedoen van de overheid tot stand werden gebracht om in een openbare dienst te voorzien en waarvan particulieren of private vennootschappen deel uitmaken of die opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap als administratieve overheid te beschouwen. Het betreft ondermeer het Gemeentekrediet van België. Vragen rijzen met betrekking tot de zogenaamde ondernemingen met gemengd beheer die door de openbare overheid tot stand zijn gebracht en een openbare dienst of een dienst van algemeen belang waarnemen en waarvoor, zowel wat de samenstelling van het kapitaal als wat het beheer van de onderneming betreft, een beroep gedaan wordt op de medewerking van particulieren. Het betreft de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, de Nationale Bank van België, S.A.B.E.N.A., en andere. Het antwoord op de vraag of zij als administratieve overheid moeten worden beschouwd, leidt de Raad van State af uit de ontleding van de bijzondere wetten die het statuut van die organismen regelen. De recente wijzigingen met betrekking tot het statuut van de autonome overheidsbedrijven kunnen dus aanleiding geven tot een herziening van de rechtspraak terzake, wat trouwens eveneens geldt tegenover de openbare kredietinstellingen. Samen met deze organismen, dient de vraag gesteld te worden naar het karakter van administratieve overheid van organismen die uit particulier initiatief zijn ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast. 6 Ten aanzien van deze organismen, die als dusdanig geen administratieve overheid zijn, maar wel met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen kunnen nemen die vatbaar zijn voor vernietiging door de Raad van State, is de wet betreffende de openbaarheid van bestuur slechts van toepassing ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid heeft. Voor de ondernemingen van gemengd beheer betreft dit bijvoorbeeld de bevoegdheid die wordt uitgeoefend met betrekking tot het personeel. Ook openbare adviesorganen (zoals de Centrale raad voor het Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand, de Nationale Arbeidsraad) zijn aan deze gevolgtrekking onderworpen : zij zijn geen administratieve overheid wanneer zij adviezen verstrekken maar wel bij de uitoefening van hun beslissingsmacht ten aanzien van hun personeel. Enkel ten aanzien van deze aangelegenheid zijn zij onderworpen aan de toepassing van deze wet. Hierbij moet beklemtoond worden dat het bovenstaande slechts geldt voor deze organismen die niet als dusdanig een administratieve overheid zijn en deze kwalificatie slechts verkrijgen in de mate waarin zij met publiekrechtelijk gezag beklede beslissingen nemen. Slechts voor deze organismen geldt de openbaarheid enkel ten aanzien van die aangelegenheden waarvoor het organisme het karakter van administratieve overheid bezit. Dit geldt dus niet voor de organismen en instellingen die door de Raad van State in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd. Bij deze instellingen of organismen is de vraag of een document betrekking heeft op een aangelegenheid die onderworpen is aan het wettigheidstoezicht van de Raad van State irrelevant. Alle documenten die berusten bij dergelijke administratieve overheid zijn bestuursdocumenten, en in principe openbaar.” Uit de toelichting blijkt enerzijds de bedoeling van de wetgever om, door voor de invulling van het begrip “administratieve overheid” te verwijzen naar artikel 14 van de wetten op de Raad van State en de daarop betrekking hebbende rechtspraak, het toepassingsgebied van de wet van 11 april 1994 de mogelijke ontwikkeling van die rechtspraak te laten volgen. De wetgever koos immers voor een “evolutief” begrip, waarbij voldoende rekening kon worden gehouden met maatschappelijke evoluties. Omdat het begrip “administratieve overheid” in artikel 14 van de wetten op de Raad van State zelf niet wordt gedefinieerd, is de invulling die er in de Memorie van Toelichting aan wordt gegeven een weergave van een tijdgebonden situatie en bovendien een interpretatie van de bestaande rechtspraak. De evolutie die zich op dat moment voltrok in de rechtspraak was veeleer uitbreidend, al werd niet uitgesloten dat toekomstige rechtspraak in beperkende zin zou evolueren als de aard van een bepaald organisme in de toekomst zou wijzigen. 7 Anderzijds blijkt dat een onderscheid dient gemaakt te worden tussen zogenaamde “organieke” en “functionele” openbare diensten. Terwijl alle documenten die berusten bij organismen en instellingen die in hun geheel als administratieve overheid worden beschouwd (organieke openbare diensten, o.a. de federale administraties) als bestuursdocumenten dienen te worden beschouwd en dus openbaar zijn, geldt voor organismen die niet als zodanig een administratieve overheid zijn (functionele openbare diensten) de openbaarheid enkel ten aanzien van die aangelegenheden, waarvoor een dergelijk organisme het karakter van administratieve overheid bezit. Wat die laatste categorie betreft gaat het in het bijzonder om de organismen die uit particulier initiatief zijn ontstaan maar die met een taak van algemeen belang zijn belast, om ondernemingen met gemengd beheer en om een specifieke categorie van adviesorganen, namelijk de openbare adviesorganen (in A. MAST e.a., Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 125, omschreven als “met louter adviserende bevoegdheid belaste lichamen […] waaraan de wetgever rechtspersoonlijkheid en een patrimoniale en budgettaire zelfstandigheid heeft verleend”; op federaal niveau gaat het meer bepaald om de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Hoge Raad voor de Middenstand en de Nationale Arbeidsraad). De invulling van het begrip “administratieve overheid” is sedert de totstandkoming van de openbaarheidswet geëvolueerd. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat door de overheid opgerichte of erkende instellingen, die belast zijn met een openbare dienst en niet behoren tot de rechterlijke of wetgevende macht, in beginsel administratieve overheden zijn, in zoverre hun werking door de overheid wordt bepaald en gecontroleerd én zij beslissingen kunnen nemen die derden binden (zie in het bijzonder: Cass. 14 februari 1997, nr. C.96.0211.N; Cass. 10 september 1999, nr. C.98.0141.F; Cass. 6 september 2002, nr. C.01.0382.N; voor commentaar in de rechtsleer, zie onder meer: S. BAETEN, “Variaties op verzelfstandigingsthema’s: enkele bedenkingen over de tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van het Cassatiearrest van 8 november 1996”, C.D.P.K. 1999, 83-102; M. BOES, “De administratieve overheid: een ondefinieerbaar begrip?”, Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, die Keure, 2004, 27-30; MAST, o.c., nrs. 1017-1020; P. NIHOUL, “La notion d’autorité administrative: retour à l’orthodoxie”, Adm. Publ., 2001, 78- 85; J.M. PIRET, “La notion d’autorité administrative”, Adm. Publ., 1999, 8 236-238; F. VANDENDRIESSCHE, “De invulling van het begrip administratieve overheid na de arresten Gimvindus en BATC van het Hof van Cassatie”, R.W., 2000-2001, 497-506; S. VAN GARSSE, “De ‘harmonicabewegingen’ van het begrip administratieve overheid”, Tijdschrift voor Gemeenterecht, 2002, 308-313). Daarbij heeft het Hof van Cassatie weliswaar de nadruk gelegd op het (functionele) criterium beslissingen te kunnen nemen die derden binden, doch daaruit kan niet worden afgeleid dat de bevoegdheid om beslissingen te kunnen nemen die derden binden in alle gevallen een noodzakelijke voorwaarde is om van een administratieve overheid te kunnen spreken. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat de arresten van het Hof van Cassatie steeds betrekking hadden op privaatrechtelijke instellingen. Kwalificatie van het Studiecentrum voor Kernenergie Er is geen recente rechtspraak van de Raad van State waaruit kan worden afgeleid of het Studiecentrum voor Kernenergie als een administratieve overheid in de zin van artikel 14 van de wetten op de Raad van State moet worden beschouwd. Derhalve dient de Commissie, aan de hand van de in de rechtspraak inzake artikel 14 van de wetten op de Raad van State aangereikte criteria na te gaan of het SCK al of niet als administratieve overheid in de zin van de openbaarheidswet kan worden beschouwd. Het Studiecentrum voor Kernenergie (ook aangeduid als SCK•CEN) is een Stichting van Openbaar Nut in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. Aan de oorsprong ervan ligt een op 9 april 1952 opgerichte vzw, die het Centrum heeft opgericht, en op 29 mei 1957 zijn activa heeft overgedragen aan een op diezelfde datum opgerichte Instelling van Openbaar Nut “Studiecentrum voor Kernenergie”. De statuten van die Instelling van Openbaar Nut zijn goedgekeurd bij koninklijk besluit van 23 juli 1957, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 1957. De werking van de Stichting van Openbaar Nut SCK wordt door de federale overheid bepaald. Als Stichting van Openbaar Nut moeten de statuten door de Koning worden goedgekeurd. De federale overheid benoemt niet alleen de regeringscommissarissen bij het Centrum (cf. artikel 19 van de statuten), doch ook de voorzitter, de ondervoorzitters 9 en de leden van de raad van bestuur van het SCK en kan hen ook wraken (cf. de artikelen 5 tot 7 van de statuten; zie bijv. het koninklijk besluit van 11 mei 2005 houdende benoeming van de voorzitter, de vice- voorzitters en de leden van de raad van bestuur van het Studiecentrum voor Kernenergie en ontslag en benoeming van een regeringscommissaris bij dit Centrum, BS 24 mei 2005). Het SCK wordt structureel gesubsidieerd door de federale overheid en staat onder toezicht van de federale ministers die bevoegd zijn voor Economische Zaken en Energie (koninklijk besluit van 16 oktober 1991 houdende de regelen betreffende het toezicht op en de subsidiëring van het Studiecentrum voor Kernenergie en tot wijziging van de statuten van dit Centrum, BS 22 november 1991). In artikel 3 van de statuten wordt gesteld dat het Centrum tot taak heeft een excellentiecentrum in stand te houden rond kernenergie en ioniserende stralingen. Hiertoe zal het SCK: * In prioriteit onderzoek verrichten met betrekking tot de aspecten rond veiligheid, afvalbeheer, bescherming van mens en omgeving, het beheer van splijtstoffen en andere strategische materialen en maatschappelijke implicaties in het kader van het streven naar duurzame ontwikkeling. * De nodige kennis ontwikkelen, verzamelen en verspreiden via vorming en communicatie. * Alle diensten verlenen die gevraagd worden in het betrokken domein, in het bijzonder door de nucleaire industrie, de medische sector en de overheid. * De nodige pluridisciplinaire wetenschappelijke contacten leggen inzake de energieproblematie. In het raam van zijn doelstellingen zal het Centrum onder andere volgende activiteiten ondernemen: * De wetenschappelijke, technische, technologische en maatschappelijk relevante documentatie verzamelen, bijhouden en verspreiden, optredend als een kenniscentrum. * De opleiding intern en extern in de onderscheiden nucleaire wetenschappen, technieken en technologieën organiseren alsmede de kennis ervan bij de bevolking te bevorderen. * Naar best vermogen zijn technisch en personeelpotentieel benutten zonder de normale afwikkeling van de in artikel 3, 1° bepaalde activiteiten te hinderen en dit in coördinatie met de andere bestaande nucleaire instellingen en industrieën. 10 * Verrichtingen van toezicht, nazicht en onderhoud uitvoeren, alsook technische, wetenschappelijke en strategische adviesverlening. Uit het voorgaande blijkt dat de werking van het SCK door de federale overheid wordt bepaald en gecontroleerd en hem ook een taak van algemeen belang is toevertrouwd (vergelijk met: RvS, nr. 84.739, 18 januari 2000, Vaste Commissie van Taaltoezicht, http://www.raadvanstate.be). Als Stichting van Openbaar Nut is het SCK echter een privaatrechtelijke rechtspersoon, zodat het niet als dusdanig als een administratieve overheid kan worden beschouwd, d.w.z. als een organieke openbare dienst. Wat het functionele criterium betreft, moet worden vastgesteld dat het SCK de bevoegdheid mist om beslissingen te nemen die bindend zijn voor derden. In het licht van de rechtspraak van het Hof van Cassatie is het SCK dan ook geen administratieve overheid. De Commissie is bijgevolg van mening dat de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur niet van toepassing is op het Studiecentrum voor Kernenergie. Brussel, 11 april 2011. F. SCHRAM J. BAERT secretaris voorzitter
transparencia/cadas/abelfedcadapub/advies-2011-189/start.txt · Dernière modification : 2020/09/28 23:41 de 127.0.0.1