Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions
Date: 07/03/2019
Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie 7 maart 2019 BESLISSING nr. 2019-2 over de weigering om een uittreksel te verstrekken uit de gegevensbank Sanitel (FBC/2018/12) GREENPEACE/FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN 2 1. Een overzicht 1.1. Bij e-mail van 3 oktober 2018 vraagt mevrouw Delphine Reuter namens Greenpeace aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) om “un extrait des fichiers de données de Sanitel qui comprend les éléments suivants: 1) un aperçu de tous les troupeaux de bovins actuellement enregistrés; 2) Pour chaque troupeau : a) le nom et l’adresse du responsable ; b) le numéro de contrôle du troupeau, son adresse et ses coordonnées géographiques ; c) le numéro d’identification de tous les bovins présents dans le troupeau au moment de la recherche. Ces informations doivent permettre de pouvoir identifier les bovins élevés pour leur viande et les vaches élevées pour leur lait. Bien que certaines informations soient disponibles via Foodweb, celles mentionnées ci-dessus ne s’y trouvent pas. Je souhaite recevoir ces données par e-mail, dans un format consultable (tel qu’un tableur Excel, que ce soit sous extension xls ou csv).” 1.2. Bij e-mail van 29 oktober 2018 antwoordt het FAVV het volgende: « Au vu de la définition de « données à caractère personnel » inscrite à l’article 4, 1) du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (GDPR), il va de soi que certaines informations demandées par vous sont des données à caractère personnel. Article 4 du GDPR : « 1) «données à caractère personnel», toute information se rapportant à une personne physique identifiée ou identifiable (ci-après dénommée «personne concernée»); est réputée être une «personne physique identifiable» une personne physique qui peut être identifiée, directement ou indirectement, notamment par référence à un identifiant, tel qu’un nom, un numéro d’identification, des données de localisation, un identifiant en ligne, ou à un ou plusieurs éléments spécifiques propres à son identité physique, physiologique, génétique, psychique, économique, culturelle ou sociale; » L’article 5 du GDPR énumère plusieurs grands principes relatifs au traitement des données à caractère personnel. Parmi ces principes, l’on retrouve celui de « licéité du traitement ». A cet égard, l’article 6, 3 paragraphe 1er du GDPR prévoit que le traitement n’est licite que si, et dans la mesure où, au moins une des conditions suivantes est remplie: « a) la personne concernée a consenti au traitement de ses données à caractère personnel pour une ou plusieurs finalités spécifiques; b) le traitement est nécessaire à l’exécution d’un contrat auquel la personne concernée est partie ou à l’exécution de mesures précontractuelles prises à la demande de celle-ci; c) le traitement est nécessaire au respect d’une obligation légale à laquelle le responsable du traitement est soumis; d) le traitement est nécessaire à la sauvegarde des intérêts vitaux de la personne concernée ou d’une autre personne physique; e) le traitement est nécessaire à l’exécution d’une mission d’intérêt public ou relevant de l’exercice de l’autorité publique dont est investi le responsable du traitement; f) le traitement est nécessaire aux fins des intérêts légitimes poursuivis par le responsable du traitement ou par un tiers, à moins que ne prévalent les intérêts ou les libertés et droits fondamentaux de la personne concernée qui exigent une protection des données à caractère personnel, notamment lorsque la personne concernée est un enfant. Le point f) du premier alinéa ne s’applique pas au traitement effectué par les autorités publiques dans l’exécution de leurs missions. » Selon nous, votre demande n’entre à priori dans aucune des conditions de licéité précitées, raison pour laquelle lesdites données à caractère personnel ne peuvent pas vous être communiquées. En outre, les données SANITEL, collectées à l’origine pour des finalités déterminées, explicites et légitimes, ne peuvent être traitées ultérieurement d’une manière incompatible avec ces finalités (article 5, paragraphe 1er, b) du GDPR). De plus, les données de Sanitel ne permettent pas d’identifier si les bovins sont élevés pour la production de viande ou de lait. » 1.3. In reactie op dit antwoord herhaalt de aanvraagster bij e-mail van 22 november 2018 haar verzoek om toegang te krijgen tot de gevraagde informatie. 1.4. Het FAVV bevestigt in haar e-mail van 20 december 2018 haar antwoord op de aanvraag. Op grond van de GDPR kan zij bijgevolg de identificaties verbonden met natuurlijke personen zoals de naam en het adres van de verantwoordelijke en het adres “du troupeau et ses coordonnées géographiques” niet openbaar maken. Verder voegt het 4 FAVV eraan toe: « Nous pouvons vous confirmer que nous ne disposons d’aucune données nous permettant d’identifier les bovins destinés à la production de lait ou de viande. » Het FAVV verzoekt verder « d’ajuster votre demande ou de la concrétiser, compte tenu des deux confirmations susmentionnées. Par exemple, nous pouvons vous donner le nombre de bétail présent par district ou municipalité. » 1.5. Namens Greenpeace dient vervolgens de heer Jeroen Verhoeven bij e-mail van 26 december 2018 een beroep in tegen de beslissing van het FAVV bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu- informatie, hierna Commissie genoemd. 1.6. Bij e-mail van 2 januari 2019 brengt het secretariaat van de Commissie het FAVV op de hoogte van het beroep en vraagt het om de betrokken documenten en om een begeleidende nota van het FAVV tegen uiterlijk 15 januari 2019. 1.7. Bij e-mail van 15 januari 2019 meldt het FAVV de Commissie dat zij de gevraagde gegevens - voor zover ze bestaan - uit hun databanken hebben geëxtraheerd en ze deze in theorie kan bezorgen. Dit “uittreksel” zal bestaan uit twee bestanden, zijnde: - Een bestand met de actieve runderbeslagen, bestaat uit de volgende gegevens: - de naam, voornaam en adres van de verantwoordelijke. Hierbij hebben we reeds aangegeven in ons antwoord aan Greenpeace dat het verspreiden van deze gegevens ons in strijd lijkt met de GDPR. - de veebeslagnummers, zijn adres en zijn geografische coördinaten; - Een bestand met het beslagnummer en de identificatienummers (oormerken) van alle, in het veebeslag aanwezige runderen op het moment van de opvraging. Er wordt echter gemeld dat er zich twee praktische knelpunten aandienen om deze via e-mail te bezorgen, namelijk: - de grootte van de bestanden laat het verzenden per mail niet toe; - de privacygevoeligheid van het eerste bestand vereist een meer beveiligde wijze van overdracht dan e-mail. 1.8. Bij e-mail van 17 januari 2019 deelt de secretaris van de Commissie het FAVV mee dat de Commissie op dit ogenblik nog niet beschikt over een beveiligd elektronisch platform waarop de gevraagde gevoelige 5 gegevens zouden kunnen worden overgemaakt. De Commissie hangt daarbij af van de diensten van de FOD Binnenlandse Zaken. Nader contact zal worden opgenomen met de functionaris voor gegevensbescherming (DPO) van de FOD Binnenlandse Zaken voor het vinden van een oplossing. 1.8. Via een beveiligde verbinding waarbij de betrokken bestanden versleuteld zijn, ontvangt de Commissie op 1 maart 2019 beide bestanden. 2. De ontvankelijkheid van het beroep De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Artikel 35 van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat de aanvrager beroep kan instellen bij de Commissie tegen een beslissing van een milieu-instantie bedoeld in artikel 4, § 1, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de beslissing moest worden genomen, of in geval van weigering van uitvoering of een onwillige uitvoering van een beslissing of enige andere moeilijkheid die hij ondervindt bij de uitoefening van de rechten die deze wet toekent. Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van zestig dagen. Het beroep werd ingediend op 26 december 2018 tegen een beslissing van de FAVV van 29 oktober 2018. Bijgevolg werd het beroep tijdig ingediend, nog afgezien van de omstandigheid dat het FAVV nagelaten heeft de beroepsmogelijkheden aan te geven zoals vereist is op grond van artikel 35 van de wet van 5 augustus 2006, waardoor in dit geval de termijn van zestig dagen zelfs niet geldt. 3. De gegrondheid van de aanvraag 3.1. Het toepassingsgebied De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5 augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3, 1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°, c), die onder hun toezicht staan (art. 4, § 1 van de wet van 5 augustus 2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet). 6 3.1.1. Het personeel toepassingsgebied Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als “a) een rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet; b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot leefmilieu; c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking tot het milieu verleent. Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in een administratieve functie.” Het FAVV werd opgericht door de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen als een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, ingedeeld in categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Het FAVV is een federale instelling waarin alle overheidsdiensten voor de inspectie en de controle van de agrovoedingssector zijn samengebracht. Het heeft als opdracht te waken over de veiligheid van de voedselketen en de kwaliteit van ons voedsel, ter bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant. Met het oog hierop is het agentschap belast met het uitwerken, toepassen en controleren van maatregelen die betrekking hebben op de analyse en de beheersing van de risico’s die de gezondheid van de consumenten kunnen schaden. In het belang van de volksgezondheid is het FAVV bevoegd voor: 1° de controle, het onderzoek en de keuring van de voedselproducten en hun grondstoffen in alle stadia van de voedselketen, en dit in het belang van de volksgezondheid; 2° de controle en de keuring van de productie, de verwerking, de bewaring, het vervoer, de handel, de in- en uitvoer, de productie-, verwerking-, verpakking-, verhandeling-, opslag- en verkoopplaatsen van de voedselproducten en hun grondstoffen alsmede alle andere 7 plaatsen waar zich elk product of elke materie behorend tot de bevoegdheden van het FAVV kunnen bevinden of waar zich zaken kunnen bevinden die toelaten inbreuken vast te stellen; 3° het verlenen, schorsen en intrekken van erkenningen en vergunningen verbonden aan de uitoefening van zijn opdracht; 4° de integratie van en uitwerking van traceer- en identificatiesystemen van de voedselproducten en hun grondstoffen in de voedselketen en de controle erop; 5° de inzameling, de ordening, het beheer, de archivering en de verspreiding van alle informatie in verband met haar opdracht; 6° de uitbouw en de doorvoering van een beleid inzake preventie, sensibilisatie en informatie, in overleg met de gewesten en de gemeenschappen; 7° het toezicht op de naleving van de wetgeving betreffende alle schakels van de voedselketen. Het FAVV heeft in de eerste plaats controlebevoegdheden, geen gerechtelijke bevoegdheden. Daarom bepaalt het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen (BS 28 februari 2001) het volgende: “Onverminderd de ambtsbevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie zien de daartoe door de minister aangewezen statutaire en contractuele personeelsleden van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen toe op de uitvoering van de bepalingen van dit besluit, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen en van de uitvoeringsbesluiten daarvan, van de wetten bedoeld in artikel 5 van diezelfde wet van 4 februari 2000 en van de uitvoeringsbesluiten daarvan evenals van de verordeningen van de Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van het Agentschap.” (artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001). Er kan geen twijfel over bestaan dat het FAVV een milieu-instantie is in de zin van artikel 3, 1°, a) van de wet van 5 augustus 2006, hetgeen trouwens ook niet wordt ontkend door het FAVV. 8 3.1.2. Het materieel toepassingsgebied De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu- informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4° omschreven als: “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende: a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie tussen deze elementen; b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e); c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e) ; d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten; e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen; f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren; g) kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten; h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”. 9 De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip geen enge invulling mag worden gegeven. Om onder het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 te vallen, is echter vereist dat de betrokken informatie bestaat, zich op een drager bevindt en in het bezit is van het FAVV. In dat verband voert het FAVV aan dat « nous ne disposons d’aucune données nous permettant d’identifier les bovins destinés à la production de lait ou de viande. » In zoverre de aanvraag inhoudt dat de opgevraagde gegevens « doivent permettre de pouvoir identifier les bovins élevés pour leur viande et les vaches élevées pour leur lait », is het beroep dan ook ongegrond. Op grond van artikel 19, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen omvatten de gegevensbestanden van Sanitel ten minste volgende gegevens: 1° voor elk veebeslag: a) de naam, voornaam en adres van de verantwoordelijke; b) het veebeslagnummer, zijn adres en zijn geografische coördinaten; 2° voor elk rund dat zich in het veebeslag bevindt: a) het officieel nummer; b) het geslacht, het haarkleed, het type en de geboortedatum; c) het officieel nummer van de moeder, of voor een ingevoerd dier uit een derde land het verband met het identificatienummer van oorsprong; d) het nummer van het veebeslag van geboorte; e) de nummers van alle veebeslagen waar het rund is gehouden en de data van iedere beweging, er inbegrepen, de verzending naar een andere Lidstaat of uitvoer naar derde landen; f) datum van sterfte of slachtdatum; g) elke vermelding voorgeschreven door de Dienst.” Hoewel het FAVV niet ontkent dat de gevraagde informatie als milieu- informatie moet worden beschouwd, dient de Commissie zelf te onderzoeken of dit al dan niet het geval is, gezien zij enkel bevoegd is om beroepen te behandelen met betrekking tot de toegang tot milieu- informatie. 10 Het houden van dieren, en specifiek runderen, is zonder enige twijfel op zich een activiteit die een uitwerking heeft of kan hebben op de toestand van de onder a) van de definitie genoemde elementen van het milieu. In die zin valt de gevraagde informatie onder e) van de definitie. 3.2. De inroepbaarheid van uitzonderingsgronden De Commissie is niet enkel gehouden te onderzoeken of de uitzonderingsgrond die het FAVV inroept en die betrekking heeft op de aanwezigheid van persoonsgegevens van toepassing is, maar ook eventuele andere uitzonderingsgronden in te roepen als zij van toepassing zijn. De Commissie wenst vooreerst op te merken dat de gevraagde informatie geen betrekking heeft op emissies. De omstandigheid dat aan de hand van latere verwerkingen door de aanvrager, bijvoorbeeld door combinatie met andere gegevens, alsnog gegevens met betrekking tot emissies kunnen worden verkregen doet geen afbreuk aan die vaststelling. De Commissie dient dan ook niet de uitzonderingsgronden onder de voorwaarden van artikel 27, § 2 van de wet van 5 augustus 2006 te onderzoeken. 3.2.1. De uitzondering vermeld in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 De wet van 5 augustus 2006 die enkel op milieu-instanties van toepassing is, sluit niet alle persoonsgegevens uit van de toegang, maar bepaalt dat de openbaarmaking moet worden geweigerd als het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van (…) de fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden en in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt (artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006). Deze uitzonderingsgrond geldt niet enkel ten aanzien van natuurlijke personen, maar evenzeer ten aanzien van rechtspersonen. Volgens het Grondwettelijk Hof heeft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval niet steeds dezelfde omvang. Zo moet worden geacht dat voor zover de informatie betrekking heeft op rechtspersonen, de bescherming voornamelijk geldt ten aanzien van vertrouwelijke ondernemingsgegevens. Het is evenwel niet zo dat het voldoende is dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de orde is. Er moet 11 bovendien worden aangetoond dat er schade wordt toegebracht aan de persoonlijke levenssfeer. Dit houdt in dat het FAVV concreet had moeten aantonen hoe de openbaarmaking schade kan toebrengen aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ten slotte moet nog worden nagegaan of het belang dat gediend is met de openbaarmaking niet zwaarder doorweegt dan het beschermde belang. Het betreft immers een relatieve uitzonderingsgrond. Een loutere vermelding dat het gaat om persoonsgegevens is dus niet voldoende om de openbaarmaking af te wijzen. Het is irrelevant dat in bepaalde landen de gevraagde gegevens van de EU niet als vertrouwelijk behandeld worden. De invulling van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verschilt immers van land tot land. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens legt de grenzen vast of bepaalde informatie moet worden geacht onder de bescherming van artikel 8 EVRM te vallen. De vermelding van het aantal dieren van een landbouwer of een landbouwbedrijf laat toe om informatie te verwerven over het kapitaal waarover een landbouwer of een landbouwbedrijf beschikt. Financiële informatie over een persoon wordt geacht verband te houden met de persoonlijke levenssfeer van een persoon. Dit is evenwel niet voldoende om deze informatie geheim te houden, zeker niet wanneer het gaat om een rechtspersoon. Het recht verplicht immers voor bepaalde rechtspersonen om bepaalde economische gegevens openbaar te maken, zoals dit het geval is voor de jaarrekeningen. Zelfs wanneer het gaat om informatie die niet is openbaar gemaakt en zij onder het begrip bedrijfsgeheim valt, dan nog moet een afweging gebeuren met het algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking ervan. De Commissie ziet niet in dat het algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking zwaarder zou wegen dan het belang van de geheimhouding van deze informatie. Er is immers geen meerwaarde vanuit het oogpunt van het algemeen belang dat precies kan worden aangetoond wie hoeveel en welke runderen een landbouwer of een landbouwbedrijf heeft. Het is voldoende om over deze informatie te beschikken op een geaggregeerd niveau (district of gemeente). Greenpeace toont trouwens niet aan dat het algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking zwaarder zou wegen dan het belang dat gediend is met de geheimhouding op grond van artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006. Greenpeace toont enkel aan dat dit haar zou toelaten verdere analyses uit te voeren die anders niet belicht kunnen worden. Zo haalt in dit verband het volgende aan: “In de praktijk blijkt 12 bijvoorbeeld dat sommige boerenbedrijven in formeel separate ondernemingen gesplitst worden om onder de drempelwaarden voor verschillende verplichtingen te blijven. De mate waarin dit plaatsvindt zou aan de hand van de gevraagde gegevens onderzocht kunnen worden. Ook ligt het bij het vaststellen van onregelmatige praktijken bij één veebeslag in de rede om na te gaan of dezelfde praktijken zich ook voordoen bij andere beslagen van dezelfde persoon. Naar het oordeel van Greenpeace Belgium weegt het belang van het kunnen uitvoeren van dergelijke analyses zwaarder dan het hooguit beperkte belang dat betrokkenen hebben bij het vertrouwelijk blijven van hun status als verantwoordelijke voor een veebeslag.” Het algemeen belang dat Greenpeace inroept heeft trouwens geen betrekking op de gegevens op zich die ze van het FAVV wenst te verkrijgen, maar wel op de eigen verwerking van de gegevens. 3.2.2. De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 Artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu- instantie de aanvraag afwijst “als het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van een van de volgende belangen : […] het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie wordt beschermd om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking instemt.” Als vertrouwelijke commerciële en industriële informatie die beschermd wordt om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren kunnen als bedrijfsgeheimen worden gekwalificeerd. Een bedrijfsgeheim is volgens artikel I.17/1 van Boek I van het Wetboek van Economisch recht “informatie die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet: a) ze is geheim in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie; b) ze bezit handelswaarde omdat zij geheim is; c) ze is door de persoon die rechtmatig daarover beschikt onderworpen aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden.“ (ingevoegd door artikel 2 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van bedrijfsgeheimen, BS 14 augustus 2018 als omzetting 13 van richtlijn (EU) 2106/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 ‘betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan’). Het spreekt voor zich dat er geen sprake is van een bedrijfsgeheim wanneer de wetgever een rechtspersoon verplicht bepaalde informatie openbaar te maken. De Commissie is ook wat deze uitzonderingsgrond betreft van oordeel dat het algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking van de gevraagde informatie voor zover ze betrekking heeft op bedrijfsgegevens niet zwaarder doorweegt dan het beschermde belang. Ze is van mening dat het verstrekken door het FAVV van gegevens op geaggregeerd niveau voldoende tegemoet komt aan het algemeen belang. 3.3. Toepasselijkheid van de Algemene verordening gegevensbescherming Het FAVV beroept zich op verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (hierna: AVG) om haar weigering te motiveren. De vraag rijst dan ook of de aanvraag naast aan de wet van 5 augustus 2006 ook aan de AVG moet worden getoetst. De Commissie is van oordeel dat de AVG zich in beginsel niet verzet tegen de toepasselijkheid van de wet van 5 augustus 2006 in zoverre de gevraagde milieu- informatie betrekking heeft op persoonsgegevens. Artikel 6, lid 1, van de AVG bepaalt immers dat een verwerking rechtmatig is indien en voor zover aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan. Een van de gronden houdt in dat de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. Het FAVV is gehouden door artikel 32 van de Grondwet en door de wet van 5 augustus 2006 om toegang te verlenen tot alle milieu-informatie tenzij indien concreet kan worden gemotiveerd dat een van de uitzonderingsgronden in die wet kunnen worden ingeroepen. 14 Bovendien blijkt uit wat voorafgaat dat in zoverre de aanvraag betrekking heeft op persoonsgegevens, de belangenafweging op grond van de uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 ertoe leidt dat de aanvraag niet kan worden ingewilligd in zoverre persoonsgegevens over de betrokken landbouwers openbaar zouden worden gemaakt. Het verweer van het FAVV met betrekking tot de toepasselijkheid van de AVG is in dit geval dan ook zonder voorwerp. Indien een aanvrager overigens persoonsgegevens zou hebben verkregen na aftoetsing van de uitzonderingsgronden in de wet van 5 augustus 2006 is ook die aanvrager onderworpen aan de bepalingen van de AVG en kan hij bijgevolg de verkregen persoonsgegevens slechts verwerken onder de voorwaarden die de AVG ter zake oplegt. 3.4. Toepasselijkheid van artikel 10 EVRM De aanvrager beroept zich ook op artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als rechtsgrondslag voor de openbaarmaking van de gevraagde gegevens. De Commissie is van oordeel dat artikel 10 EVRM en de interpretatie die eraan gegeven is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) niet dienstig is voor de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Artikel 10 EVRM vormt immers een afzonderlijke rechtsgrondslag voor de toegang tot documenten, die niet algemeen van aard is in de zin dat iedereen er zich op kan beroepen en dat die bepaling betrekking zou hebben op alle documenten in het bezit van de overheid. De Commissie is enkel bevoegd om beroepen te beoordelen die in het kader van de wet van 5 augustus 2006 werden ingediend. De aanvrager heeft zijn aanvraag om toegang ingediend op grond van de wet van 5 augustus 2006, die geen onderscheid maakt tussen wie een aanvraag om toegang tot milieu-informatie indient, in tegenstelling tot artikel 10 EVRM waarvan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van oordeel is dat aan “waakhonden van de democratie” een geprivilegieerd recht van toegang toekomt. (EHRM, arrest Sdruzeni Jihoieské Matky t. Tsjechië, 10 juli 2006; EHRM, arrest Damman t. Zwitserland, 25 juli 2006; EHRM, arrest Tarsasag a Szabadsagjogokert t. Hongarije, 17 april 2009; EHRM, arrest Youth Initiative for Human Rights t. Servië, 25 juni 2013; EHRM, arrest Magyar Helsinki Bizottsag t. Hongarije, 8 november 2016) 15 3.5. Besluit De Commissie is van oordeel dat het beroep niet gegrond is voor zover de gevraagde gegevens niet in het bezit zijn van het FAVV, namelijk in zoverre gevraagd wordt om een onderscheid te maken tussen runderen naargelang hun bestemming voor vlees- of melkproductie. Voor het overige is de Commissie van oordeel dat artikel 27, § 1, 1° en artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 de openbaarmaking op het niveau van individuele landbouwers of landbouwbedrijven in de weg staat. Dit geldt voor wat betreft de naam, voornaam en het adres van de verantwoordelijken voor zover het gaat om natuurlijke personen, het sanitelnummer voor zover dit nummer het mogelijk maakt om de verantwoordelijke natuurlijke personen te identificeren, de locatie van de dieren Voor zover artikel 27, § 1, 1° en artikel 27, § 1, 7° niet van toepassing zouden zijn, is het FAVV gehouden tot de gedeeltelijke openbaarmaking van de gevraagde informatie. Het betreft hier meer bepaald de landcode van het dier, de naam van rechtspersonen en het nummer van het oormerk. Brussel, 7 maart 2019 De Commissie was als volgt samengesteld: Jeroen Van Nieuwenhove, voorzitter Frankie Schram, secretaris en lid Hrisanti Prasman, lid Brecht Vercruysse, lid Steven Vandenborre, lid F. SCHRAM J. VAN NIEUWENHOVE secretaris voorzitter