Table des matières

Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions

Beslissing FBC 1

Over de weigering om persoonsgegevens openbaar te maken die zich bevinden in formulieren die aan het FAVV werden verstrekt

Date: 8/1/2018

Transposition

 Federale Beroepscommissie voor de
   toegang tot milieu-informatie




                      8 januari 2018




               BESLISSING nr. 2018-1

over de weigering om persoonsgegevens openbaar te maken
die zich bevinden in formulieren die aan het FAVV werden
                         verstrekt

                      (FBC/2017/11)

GAIA/FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE
                  VOEDSELKETEN
                                                                         2

   1. Een overzicht

1.1 Bij een brief van 15 september 2017 vraagt de heer Anthony
Godfroid, namens de vzw Global Action in the Interest of Animals aan
het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
(FAVV) om afschriften van en informatie over bestuursdocumenten op
grond van artikel 18, § 1 van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de
toegang van het publiek tot milieu-informatie, namelijk:
- een antwoord op de vraag aan hoeveel en aan welke
landbouwers/houders van gevogelte het FAVV de toestemming/het bevel
heeft gegeven om kippen te vergassen/doden en dit vanaf 1 januari 2017;
- indien het FAVV de toestemming/het bevel heeft gegeven om kippen
te vergassen/doden een antwoord op de vraag om hoeveel kippen het in
totaal gaat;
- indien het FAVV de toestemming/het bevel heeft gegeven aan
landbouwers/houders van gevogelte om kippen te vergassen/doden, een
afschrift van de communicatie (brieven, faxen, e-mails, of enig ander
communicatiemiddel) die het FAVV in dit kader overmaakte aan de
landbouwers, meer bepaald de communicatie door middel waarvan de
landbouwers op de hoogte werden gebracht dat ze hun kippen
mochten/moesten vergassen/doden;
- een antwoord op de vraag of deze vergassing/doding van kippen
waarvoor het FAVV de toestemming/het bevel heeft gegeven
gesubsidieerd werd en indien ja door middel van welk fonds;
- indien de vergassing/doding van de kippen gesubsidieerd werd, een
antwoord op de vraag hoeveel geld elke individuele landbouwer/houder
van gevogelte heeft ontvangen.

1.2 Bij een mailbericht van 2 oktober 2017 wijst het FAVV dat op basis
van artikel 6, paragraaf 3 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001
houdende organisatie van de controles die worden verricht door het
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot
wijziging van diverse wettelijke bepalingen, producten die niet geschikt
zijn voor de voedselketen een andere bestemming kunnen krijgen. Het
zijn de pluimveehouders zelf die een herbestemming van hun dieren en
eieren aanvragen. Het initiatief tot een dergelijke herbestemming komt
uitsluitend van de houder. Het FAVV geeft dus geen bevel. Het FAVV
vermeldt dat op dit ogenblik 33 pluimveehouders de doding van hun
dieren hebben aangemeld bij het Agentschap. Het gaat op dit ogenblik
over ongeveer 1,86 miljoen dieren. Het FAVV wenst niet in te gaan om
                                                                       3

de gegevens van deze 33 pluimveehouders te verstrekken. Het betreft
hier persoonsgegevens in het kader van een gevoelige materie, die
uitgebreid in de media is geweest. Bovendien maken deze
persoonsgegevens deel uit van het opsporingsonderzoek, dat momenteel
nog volop aan de gang is. Conform artikel 27, § 1, 4° van de wet van 5
augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-
informatie kunnen deze gegevens niet worden verstrekt. Het FAVV
verstrekt een kopie van het formulier “Mededeling door de operator voor
het doden van kippen in het kader van contaminatie van fipronil”,
waarmee de operatoren de herbestemming kunnen melden aan het
Agentschap. Aangezien er nog geen sprake is van een compensatie voor
de schade die bedrijven zouden geleden hebben als gevolg van de
Fipronilcrisis is er op dit ogenblik geen enkele legale basis om over te
gaan tot uitbetaling van een dergelijke compensatie.

1.3 Bij brief van 12 december 2017 dient de heer Godfroid een beroep in
bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie,
hierna de Commissie genoemd. Dit beroep heeft als voorwerp “dat de
Federale Beroepscommissie het FAVV zou verplichten om een antwoord
te geven op de volgende vragen:
- een antwoord op de vraag aan hoeveel en aan welke
landbouwers/houders van gevogelte het FAVV de toestemming/het bevel
heeft gegeven om kippen te vergassen/doden en dit vanaf 1 januari 2017;
- indien het FAVV de toestemming/het bevel heeft gegeven aan de
landbouwers/houders van gevogelte om koppen te vergassen/doden, een
afschrift van de communicatie (brieven, faxen, e-mails of enig ander
communicatiemiddel) die het FAVV in dit kader overmaakte aan de
landbouwers, namelijk de communicatie door middel waarvan de
landbouwers op de hoogte werden gebracht dat ze hun kippen
mochten/moesten vergassen/doden;
Meer bepaald door een afschrift over te maken van de door de 33
pluimveehouders ingediende formulieren, waarvan het model door het
FAVV werd bijgevoegd bij haar brief van 2 oktober 2017.”
De aanvrager blijkt diezelfde dag ook een brief “tot heroverweging” te
hebben gericht aan het FAVV.

1.4 Bij een mailbericht van 15 december 2017 vraagt het secretariaat van
de Commissie bij het FAVV de betrokken documenten op en biedt het
het FAVV ook de mogelijkheid om zijn standpunt nader toe te lichten en
dit uiterlijk tegen 30 december 2017.
                                                                       4



1.5 Bij een mailbericht van 21 december 2017 stelt het FAVV dat aan de
aanvrager werd gemeld dat het FAVV geen bevel kan geven en dat hem
een kopie van een blanco formulier “Mededeling door de operator voor
het doden van kippen in het kader van contaminatie van fipronil”,
waarmee de operatoren de herbestemming kunnen melden aan het
FAVV. Naar aanleiding van zijn brief van 12 december 2017 heeft het
FAVV beslist om hem de gevraagde formulieren te bezorgen met
weglating van alle persoonsgegevens. “De openbaarheid van deze
formulieren weegt immers niet op tegen de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer conform artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
augustus 2006. Alle informatie betreffende een persoon die rechtstreeks
of onrechtstreeks geïdentificeerd kan worden is weggelaten in deze
afschriften. Het betreffen immers formulieren in het kader van de
fipronil-crisis, die voor heel wat deining gezorgd hebben in de media en
er zijn momenteel nog tal van opsporingsonderzoeken gaande in het
kader van deze crisis. Het is een zeer gevoelige materie en het
Agentschap wenst te voorkomen dat deze natuurlijke personen door
GAIA onterecht aan de schandpaal zouden genageld worden en zouden
worden geviseerd. Het Agentschap heeft immers reeds enkele
persartikels opgemerkt waarin uw cliënt operatoren uit de primaire
sector viseert en wat voor heel wat ophef gezorgd heeft. Het kan immers
zorgen voor de nodige imagoschade bij deze personen en kan er
eveneens voor zorgen dat bepaalde personen zich gaan keren tegen deze
personen en/of hun gezin en bedrijf.”
Het FAVV bezorgt aan de Commissie de volgende documenten:
- een scan van de originele formulieren;
- een kopie van de brieven van Essenzia Advocaten en 15 september en
12 december 2017 en een kopie van de antwoorden van het FAVV dd.
02/10 en 19/12 en van de bijhorende formulieren zoals ze door het FAVV
werden verzonden aan Essenzia Advocaten.

   2. De ontvankelijkheid van het beroep

De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Artikel 35
van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat de aanvrager beroep kan
instellen bij de federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-
informatie tegen een beslissing van een milieu-instantie bedoeld in
artikel 4, § 1, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de
beslissing moest worden genomen, of in geval van weigering van
                                                                            5

uitvoering of een onwillige uitvoering van een beslissing of enige andere
moeilijkheid die hij ondervindt bij de uitoefening van de rechten die
deze wet toekent. Het beroep moet worden ingediend binnen een
termijn van zestig dagen. Aangezien het FAVV nagelaten heeft om de
beroepsmogelijkheden te vermelden, geldt er geen beperking wat betreft
de termijn waarbinnen het beroep moet worden ingediend

   3. De gegrondheid van de aanvraag

   3.1 De omschrijving van het voorwerp van het beroep

Uit de formulering op het einde van het beroepsschrift (“[m]eer bepaald
door een afschrift over te maken van (…)”) maakt de Commissie op dat
het beroep beperkt moet worden tot het vragen van een afschrift van de
door de 33 pluimveehouders ingediende formuleren, waarop de
goedkeuring door het FAVV is vermeld, althans voor zover deze
betrekking hebben op gegevens die nog niet door het FAVV zijn
verstrekt aan de aanvrager.

De voormelde goedkeuring door het FAVV wordt geregeld in artikel 6, §
3 van het koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die
worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de
Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen (BS 28
februari 2001), dat als volgt luidt:

     “Wanneer de volksgezondheid, dierengezondheid of plantenbescherming
     het vereist, worden de producten vernietigd.
     Wanneer deze vereiste het toelaat, worden de producten, naargelang het
     geval, ontaard, verwerkt, buiten gebruik gesteld voor het gebruik waartoe
     ze normaal bestemd zijn, verkocht of teruggegeven aan de eigenaar
     overeenkomstig § 4 van dit artikel.
     De niet conforme producten kunnen evenwel in regel gebracht worden,
     voor zover de belanghebbende de tekortkomingen rechtzet binnen een
     termijn die wordt vastgesteld door de verbalisant.
     Wanneer het gaat om producten die niet werden onderworpen aan de
     keuring of het gezondheidsonderzoek overeenkomstig de wet die ze
     regelt, worden ze in beslag genomen zonder instemming van de
     betrokken persoon en buiten gebruik voor menselijke consumptie
     gesteld. Indien ze voor menselijke consumptie geschikt worden
     bevonden, kunnen ze worden overgedragen aan een inrichting of een
     vereniging voor sociale bijstand.
                                                                             6

     Wanneer de producten dienen te worden vernietigd, gedenatureerd,
     verwerkt of buiten gebruik gesteld voor het gebruik waartoe ze normaal
     bestemd zijn deelt de eigenaar, of bij ontstentenis de houder, binnen een
     termijn die wordt vastgesteld door de verbalisant de gekozen actie, de
     methode en termijn mee aan het Agentschap. De gekozen actie wordt, na
     akkoord van het Agentschap, binnen de meegedeelde termijn volgens de
     meegedeelde methode uitgevoerd.”

   3.2 Het personeel toepassingsgebied

De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder
het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5
augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3,
1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door
de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°,
c), die onder hun toezicht staan (art. 4, § 1 van de wet van 5 augustus
2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet).

Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als “a) een
rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een
wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties
uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met
betrekking tot leefmilieu;
c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of
persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare
verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking
tot het milieu verleent.
Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet
onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de
rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden
instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in
een administratieve functie.”

Het FAVV werd opgericht door de wet van 4 februari 2000 houdende
oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de
Voedselketen als een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid,
ingedeeld in categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954
betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Het
FAVV is een federale instelling waarin alle overheidsdiensten voor de
                                                                        7

inspectie en de controle van de agrovoedingssector zijn samengebracht.
Het heeft als opdracht te waken over de veiligheid van de voedselketen
en de kwaliteit van ons voedsel, ter bescherming van de gezondheid van
mens, dier en plant. Met het oog hierop is het agentschap belast met het
uitwerken, toepassen en controleren van maatregelen die betrekking
hebben op de analyse en de beheersing van de risico’s die de gezondheid
van de consumenten kunnen schaden.

In het belang van de volksgezondheid is het FAVV bevoegd voor:
1° de controle, het onderzoek en de keuring van de voedselproducten en
hun grondstoffen in alle stadia van de voedselketen, en dit in het belang
van de volksgezondheid;
2° de controle en de keuring van de productie, de verwerking, de
bewaring, het vervoer, de handel, de in- en uitvoer, de productie-,
verwerking-, verpakking-, verhandeling-, opslag- en verkoopplaatsen
van de voedselproducten en hun grondstoffen alsmede alle andere
plaatsen waar zich elk product of elke materie behorend tot de
bevoegdheden van het FAVV kunnen bevinden of waar zich zaken
kunnen bevinden die toelaten inbreuken vast te stellen;
3° het verlenen, schorsen en intrekken van erkenningen en
vergunningen verbonden aan de uitoefening van zijn opdracht;
4° de integratie van en uitwerking van traceer- en identificatiesystemen
van de voedselproducten en hun grondstoffen in de voedselketen en de
controle erop;
5° de inzameling, de ordening, het beheer, de archivering en de
verspreiding van alle informatie in verband met haar opdracht;
6° de uitbouw en de doorvoering van een beleid inzake preventie,
sensibilisatie en informatie, in overleg met de gewesten en de
gemeenschappen;
7° het toezicht op de naleving van de wetgeving betreffende alle schakels
van de voedselketen.

Het FAVV heeft in de eerste plaats controlebevoegdheden, geen
gerechtelijke bevoegdheden. Daarom bepaalt het koninklijk besluit van
22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden
verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de
Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen (BS 28
februari 2001) het volgende: “Onverminderd de ambtsbevoegdheden van
de officieren van gerechtelijke politie zien de daartoe door de minister
aangewezen statutaire en contractuele personeelsleden van het Federaal
                                                                              8

Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen toe op de uitvoering
van de bepalingen van dit besluit, van de wet van 4 februari 2000
houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van
de voedselketen en van de uitvoeringsbesluiten daarvan, van de wetten
bedoeld in artikel 5 van diezelfde wet van 4 februari 2000 en van de
uitvoeringsbesluiten daarvan evenals van de verordeningen van de
Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van het
Agentschap.” (artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 22 februari
2001).

Er kan geen twijfel over bestaan dat het FAVV een milieu-instantie is in
de zin van artikel 3, 1°, a) van de wet van 5 augustus 2006.

   3.3 Het materieel toepassingsgebied

De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu-
informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4°
omschreven als:

         “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook,
         waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende:
         a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de
         lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de
         natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en
         zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met
         inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie
         tussen deze elementen;
         b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met
         inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de
         levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen
         worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het
         milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld
         onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e)
         ;
         c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken,
         voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a)
         bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een
         van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en
         activiteiten zoals bedoeld onder e) ;
         d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met
         inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen
         in het milieu van stoffen die de toestand van elementen van het
                                                                           9

        milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de
        veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of
        waarschijnlijk aantasten;
        e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen
        hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen;
        f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van
        elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de
        gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de
        waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken zoals bedoeld onder c)
        in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en
        druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren;
        g)    kosten-baten-     en    andere    economische     analyses  en
        veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e)
        en f) bedoelde maatregelen en activiteiten;
        h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”.

De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel
ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan
exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip
geen enge invulling mag worden gegeven.

Het is evenwel niet omdat de informatie betrekking heeft op de toestand
van de gezondheid en de veiligheid van de mens, met inbegrip van de
verontreiniging van de voedselketen, dat ze als milieu-informatie kan
worden beschouwd. De wet bepaalt immers dat deze informatie maar
onder het toepassingsgebied van de wet valt “voorzover zij worden of
kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het
milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld
onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e)”.
Bij de interpretatie van die wetsbepaling moet echter rekening worden
gehouden met de memorie van toelichting waarin het volgende wordt
uiteengezet: “De dimensie Leefmilieu-Gezondheid wordt evenzeer
geïdentificeerd als een onderdeel van milieu-informatie in de mate
waarin de gezondheid van de mens, zijn veiligheid evenals zijn
leefomstandigheden zijn of kunnen worden aangetast door de
verschillende elementen zoals de toestand van het milieu, vervuilende
stoffen en/of de activiteiten en maatregelen die een impact op het milieu
in de ruime zin van het woord hebben. De aantasting van de
voedselketen moet eveneens onder het algemeen begrip van veiligheid
van de mens worden begrepen.” (Parl. St. Kamer, 2005-2006, DOC 51
2511/001, 17).
                                                                      10

In dit geval kan niet worden ontkend dat de aanmeldingen bij en de
toestemming door het FAVV moeten worden beschouwd als maatregelen
en activiteiten “die uitwerking hebben of kunnen hebben op de onder a),
b), c) of d) bedoelde elementen”. Het doden van kippen besmet met
fipronil heeft weliswaar geen negatief effect op de toestand van de
gezondheid en de veiligheid van de mens met inbegrip van de
verontreiniging van de voedselketen, aangezien deze besmette kippen
niet in de voedselketen terechtkomen. Het doden en vernietiging van de
besmette dieren heeft echter wel degelijk invloed op de dieren zelf, met
andere woorden op het milieu en het is een maatregel die de
volksgezondheid beoogt te beschermen door te verhinderen dat met
fipronil besmette dieren in de voedselketen terechtkomen.

       3.3. De inroepbaarheid van uitzonderingsgronden

De Commissie stelt vast dat het FAVV slechts toegang heeft gegeven tot
de stukken met de aanmeldingen door de pluimveehouders aan het
FAVV en niet tot de stukken met de toestemming van het FAVV om tot
de gevraagde herbestemming over te gaan. Deze interpretatie kan echter
niet als onredelijk worden beschouwd, mede gelet op hetgeen door de
aanvrager zelf wordt verduidelijkt in het “verzoek tot heroverweging”
gericht aan het FAVV en in het beroep gericht aan de Commissie.

Het FAVV heeft de meldingsformulieren aan de aanvrager overgemaakt
met weglating van de persoonsgegevens. Het verwijst hierbij naar de
uitzonderingsgrond vermeld in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
augustus 2006 op grond waarvan een milieu-instantie de aanvraag afwijst
als het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de
bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de
bestuurden en in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking
instemt.

Opdat deze uitzonderingsgrond kan worden ingeroepen moet aan een
aantal voorwaarden zijn voldaan. Zo moet de betrokken informatie
betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van personen. De
Commissie heeft kunnen vaststellen dat de door het FAVV weggelaten
gegevens persoonsgegevens zijn, namelijk gegevens die geïdentificeerde
natuurlijke personen betreffen. Uit de rechtspraak van het Europees Hof
van de Rechten van de Mens en van het Grondwettelijk Hof blijkt
                                                                       11

overigens, in tegenstelling tot wat de aanvrager in zijn beroepsschrift
voorhoudt, dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet
enkel betrekking heeft op natuurlijke personen, maar ook op
rechtspersonen, zij het dat de omvang van de bescherming verschilt.

Voorts is vereist dat de openbaarmaking van de betrokken
persoonsgegevens schade toebrengt aan de persoonlijke levenssfeer van
de betrokkenen. De Commissie kan zich op dat punt aansluiten bij de
zienswijze van het FAVV, dat aanvoert dat de openbaarmaking
imagoschade bij de betrokkenen kan veroorzaken en tot gevolg kan
hebben dat bepaalde personen zich tegen hen gaan keren.

Ten slotte moet nog onderzocht worden of er voldaan is aan de laatste
voorwaarde, namelijk dat het openbaar belang dat gediend is met de
openbaarmaking niet zwaarder doorweegt dan het beschermde belang.
De Commissie erkent dat er een openbaar belang gemoeid is met de
openbaarmaking van de betrokken documenten, in zoverre die
documenten een maatschappelijk debat kunnen voeden met betrekking
tot de vraag of bij een voedselcrisis als deze het doden van 1,85 miljoen
dieren noodzakelijk was en of dit in alle opzichten strookt met de
regelgeving inzake dierenwelzijn en dierenbescherming. Het openbaar
maken van de persoonsgegevens van de betrokken pluimveehouders
voegt evenwel te weinig toe aan de informatiewaarde voor dat
maatschappelijk debat om te kunnen opwegen tegen het belang van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor de betrokken
pluimveehouders. Anders dan bijvoorbeeld het belang bij het antwoord
op de vraag of bepaalde publiek toegankelijke horecazaken wel
voldoende     garanties    bieden     voor     de    naleving   van    de
hygiënevoorschriften (RvS 21 november 2013, nr. 225.549, Federaal
Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen), voegt het belang
dat gemoeid is met de openbaarmaking van de identiteit van de
betrokken pluimveehouders te weinig toe aan het zo-even geschetste
maatschappelijk debat opdat het zou kunnen opwegen tegen de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Er is overigens geen
aanwijzing – en de aanvrager voert dit ook niet aan – dat de betrokken
pluimveehouders zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de
fipronilbesmetting.

De Commissie wijst er voorts ook op dat onder artikel 27, § 1, 1° van de
wet van 5 augustus 2006 ook het recht op een eerlijk proces zoals
                                                                        12

gewaarborgd door artikel 6 EVRM moet worden begrepen. Het
uitgangspunt is immers dat ieder onschuldig is tot zijn schuld bewezen is.
Ook vanuit dit oogpunt weegt het openbaar belang dat gediend is met de
openbaarmaking niet zwaarder dan het belang van de betrokken
personen om beschermd te blijven door het geheim van een eventueel
strafrechtelijk onderzoek.
Ten slotte roept het FAVV ook artikel 27, § 1, 4° van de wet van 5
augustus 2006 in om de openbaarmaking te weigeren. Het wijst erop dat
op dit ogenblik nog een opsporingsonderzoek aanhangig is. Op grond van
deze bepaling moet een milieu-instantie de aanvraag afwijzen als het
publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de
bescherming van de opsporing of vervolging van sanctioneerbare feiten.
De Commissie ziet evenwel niet in hoe de openbaarmaking van deze
aanmeldingsformulieren de opsporing of vervolging van sanctioneerbare
feiten in het gedrang zou kunnen brengen en ziet dan ook geen reden
om deze uitzonderingsgrond te aanvaarden als grond voor het weigeren
van de gevraagde informatie.

       3.4.     Besluit

De Commissie is van oordeel dat de informatie die betrekking heeft op
natuurlijke personen in de aanmeldingsformulieren, die het FAVV voor
het overige al aan de aanvrager heeft bezorgd, op grond van artikel 27, §
1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 niet openbaar moet worden
gemaakt.


Brussel, 8 januari 2018

De Commissie was als volgt samengesteld:

Jeroen Van Nieuwenhove, voorzitter
Frankie Schram, secretaris en lid
Hrisanti Prasman, lid



   F. SCHRAM                                        J. VAN NIEUWENHOVE
   secretaris                                              voorzitter