Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions
Date: 8/1/2014
Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie 8 januari 2014 BESLISSING nr. 2014-1 over de weigering om toegang te geven tot de maandelijkse milieu-updates die de Nationale Delcrederedienst ontving met betrekking tot een baggerproject in Rusland (FBC/2013/8) GREENPEACE/NATIONALE DELCREDEREDIENST (4) 2 1. Een overzicht 1.1 Bij mail van 2 september 2013 vraagt de heer Jan Cappelle, namens Greenpeace, aan de Nationale Delcrederedienst om een kopie van de maandelijkse milieu-updates die de Nationale Delcrederedienst al heeft mogen ontvangen van de onderneming Jan De Nul, naar aanleiding van de toekenning van een polis voor genoemd Sabetta dossier. De Nationale Delcrederedienst, alsook verschillende voogdijministers, communiceerden in juni en juli 2013 dat de onderneming Jan De Nul een maandelijkse milieu-update (eg toepassing van het EMP) moet bezorgen aan de Nationale Delcrederedienst, als opgenomen voorwaarde in de toegekende polis. 1.2 Bij brief van 2 oktober 2013 weigert de Nationale Delcrederedienst gevraagde informatie vrij te geven om volgende redenen: In hoofdorde roept de Nationale Delcrederedienst in dat zij van mening is dat zij geen “milieu-instantie in de zin van artikel 3, 1°, a)” van de wet van 5 augustus 2006 te beschouwen is. Ze meent dat het onvoldoende is dat ze bij wet is opgericht en verwijst hiervoor naar artikel 2 van richtlijn 2003/4/EG en naar de parlementaire voorbereiding van de wet (Parl. St. Kamer (2005-2006), stuk 2511/1, 12-14). Ze neemt immers geen beslissingen die derden binden en maakt bovendien enkel gebruik van commerciële/privaatrechtelijke contractuele procedés. Het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst met premie is een objectieve daad van koophandel en ook om die reden geen administratieve of bestuursfunctie. Dat geen sprake is van een “bestuursfunctie” wordt verder bevestigd, doordat ONDD zijn activiteiten uitoefent in concurrentie met andere kredietverzekeraars. Voor zover de gevraagde documenten wel onder de wet van 5 augustus 2006 zouden vallen, stelt de Nationale Delcrederedienst in de eerste plaats dat het verzoek om toegang betrekking heeft op niet-bestaande documenten. De wet van 5 augustus 2006 houdt geen verplichting in om bepaalde documenten op te stellen die niet bestaan of waarover de Nationale Delcrederedienst niet beschikt. Voor zover de aanvraag dan ook betrekking heeft op niet-bestaande documenten is het verzoek om toegang zonder voorwerp. 3 Verder roept de Nationale Delcrederedienst een aantal uitzonderingsgronden in: - Artikel 27, § 1, 7° en 8° van de wet van 5 augustus 2006 De gevraagde documenten kunnen ook niet worden vrijgegeven gelet op het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie die aan de overheid is meegedeeld in de zin van artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006. Eenzelfde conclusie dringt zich op gelet op artikel 27, § 1, 8° van deze wet op grond waarvan ONDD een aanvraag kan afwijzen als dit een advies of mening betreft die uit vrije wil en vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. De opgevraagde documenten bevatten verschillende elementen waarin geïnformeerd wordt naar situaties zoals de verzekeringsaanvrager deze inschat in de uitvoering. Deze informatie wordt uit vrije wil kenbaar gemaakt aan ONDD. De onderneming Jan De Nul gaat immers op vrijwillige basis een commerciële relatie aan met ONDD (principe van contractsvrijheid) en heeft daarnaast meermaals aangedrongen op de confidentialiteit bij ONDD waarbij de onderneming Jan de Nul zich consequent verzet tegen elke vorm van openbaarmaking. Verder bevatten de gevraagde documenten industriële informatie van een verzekerde. Deze informatie werd in alle vertrouwelijkheid meegedeeld aan de Nationale Delcrederedienst en dient om na te gaan of aan de concrete voorwaarden wordt voldaan die bij de aflevering van de verzekering zijn besproken. De onderneming Jan de Nul beschikt, als absolute wereldleider over een eigen uitgebouwde divisie milieuspecialisten en heeft als succesvolle ‘tenderee’ van het project in Rusland kosten en tijd geïnvesteerd in dit project. De onderneming Jan De Nul stond voor dit contract in concurrentie met andere grote baggeraars die ook geïnteresseerd waren en ook blijven om de werken uit te voeren. Zodoende kunnen concurrenten die technisch misschien veel minder ver staan bij de beperking van de milieugevolgen voordeel halen uit de openbaarmaking van deze documenten omdat zij hiervoor geen tijd en kosten moeten oplopen om deze informatie te verkrijgen (free- riding) en zicht krijgen op de monitoring-methodes van de onderneming Jan De Nul. Deze gevraagde documenten kaderen in de voorwaarden waarbinnen de verzekerde opereert, zodat ook een gedeeltelijke openbaarmaking niet 4 mogelijk en zinvol is. Als concurrenten deze informatie kunnen verkrijgen, wat de facto het gevolg zou zijn van de openbaarmaking, krijgen zij zicht op een belangrijk project van de onderneming Jan De Nul en wordt de concurrentiekracht van de onderneming Jan De Nul aangetast. De openbaarmaking ervan kan dus ernstige schade toebrengen aan deze onderneming. De Nationale Delcrederedienst heeft terzake een confidentialiteitsverplichting, en in casu wil de verzekerde, de onderneming Jan De Nul, zeer uitdrukkelijk ook niet dat deze informatie publiekelijk bekend geraakt. Het strikt confidentiële karakter van de toevertrouwde informatie werd tussen de Nationale Delcrederedienst en de onderneming Jan de Nul herhaaldelijk zowel mondeling, als schriftelijk benadrukt. De (potentieel) verzekerde deelt deze informatie trouwens enkel mee in de veronderstelling dat ze vertrouwelijk blijft. Als deze gegevens openbaar moeten worden gemaakt, zal de verzekerde minder of geen informatie meer willen meedelen, waardoor geen correcte of accurate kredietbeoordelingen meer kunnen worden gemaakt. De confidentialiteit van de gegevens die aan de Nationale Delcrederedienst ter analyse worden toevertrouwd, is dan ook een hoeksteen van de vertrouwensrelatie tussen de verzekerde en de verzekeraar. De confidentialiteit zit trouwens ingebouwd in de contractuele voorwaarden van de Nationale Delcrederedienst (en dus een engagement vormen van de Nationale Delcrederedienst naar zijn –potentiële – klant toe) en zeer vaak nog geëxpliciteerd worden via “confidentiality agreements”. Dit is een markpraktijk zonder dewelke de cliënten van de Nationale Delecrederedienst geen beroep meer willen of kunnen doen op haar en zich tot andere verzekeraars zullen richten. De Nationale Delcrederedienst hanteert deze werkingspolitiek net als elke andere kredietverzekeraar, zij het met een (deels) publieke missie, zij het een pure privé-actor. Het niet respecteren van haar vertrouwelijkheidsverplichtingen (die een absolute verwachting zijn van de cliënten, in het bijzonder ook in dit dossier) zou dan ook de aansprakelijkheid van de Nationale Delcrederedienst – en zijn werking – zwaar in het gedrang brengen. De schade hiervan zal dan niet beperkt blijven tot het concrete dossier van de onderneming Jan De Nul. Alle potentiële verzekerden zullen zich veeleer tot andere kredietverzekeraars wenden als ze geen zekerheid verkrijgen dat de informatie die ze aan de Nationale Delcrederedienst moeten 5 toevertrouwen om een verzekering te verkrijgen, vertrouwelijk zal blijven. Dit zou het model en het economisch evenwicht van het exportkredietverzekeringsmechanisme in België onherroepelijke zware schade toebrengen. Ten slotte heeft de onderneming Jan De Nul in dit specifieke dossier laten verstaan dat de gevraagde openbaarmaking niet enkel het risico inhoudt dat vertrouwelijke informatie terechtkomt bij haar rechtstreekse concurrenten (bij de verdere uitvoering van) dit project, maar dat dit onvermijdelijk haar contractuele relaties met de Russische overheid als opdrachtgever in gedrang kan brengen. Het betreft immers een dossier dat politiek gevoelig is en waarbij de Russische overheid als opdrachtgever rechtstreeks betrokken is. Ook de opdrachtgever en dus de Russische overheid zelf, is verantwoordelijk voor de opvolging van de potentiële milieu-impact van het project wat ook nader wordt besproken in deze milieu-updates. De openbaarmaking zou in dit kader door deze opdrachtgever beschouwd kunnen worden als een schending van de eigen verplichtingen tot vertrouwelijkheid van Jan De Nul of zou minstens de verdere betrokkenheid van de onderneming Jan De Nul in de verdere uitbouw van dit project ernstig hypothekeren. De bescherming van de aan de Nationale Delcrederedienst meegedeelde bedrijfsgeheimen van een belangrijke Belgische onderneming, alsook de confidentiële relatie van de Nationale Delcrederedienst met haar cliënten, in het bijzonder omwille van de specificiteiten van het dossier, weegt duidelijk op tegen het belang van de openbaarmaking. Dit geldt des te meer omdat het belang van de openbaarmaking niet of nauwelijks wordt verduidelijkt en de Nationale Delcrederedienst in het kader van de door te voeren belangenafweging hierbij een overwegend belang moet hechten aan het belang van de vertrouwelijkheid, dat zich in deze heel concreet en specifiek aandient. - Artikel 27, § 1, 3° van de wet van 5 augustus 2006 Informatie inzake kredietverzekering verstrekt door de Nationale Delcrederedienst en die betrekking heeft op werken die in opdracht van Rusland worden uitgevoerd, houdt verband met de Belgische internationale betrekkingen. Informatie inzake de uitvoering van een 6 kredietverzekering verstrekt door de ONDD en betrekking heeft op werken die in opdracht van Rusland worden uitgevoerd, houdt verband met de Belgische internationale betrekkingen. De opdrachtgever (de Russische overheid) is zelf ook verantwoordelijk voor de opvolging van de potentiële milieu-impact. Het vrijgeven van deze in vertrouwen meegedeelde informatie, zal in dit geval zo goed als zeker leiden tot ernstige vragen van de betrokken landen waarop de transactie betrekking heeft en het verstoren van de internationale betrekkingen van België met Rusland. Het betrokken project is immers voor Rusland van groot strategisch belang. Het betreft de uitbouw van een haven die kan bijdragen tot de verdere ontwikkeling van de betrokken regio en van Rusland in het algemeen. Rond het project zijn de verhouding tussen Greenpeace en Rusland meer dan gespannen. Over het betrokken dossier werden zowel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als in het Europees Parlement al verschillende parlementaire vragen gesteld. Het staat dan ook vast dat dit dossier – mede gelet op de politieke publiciteit die er aan gegeven is – met bijzondere aandacht door de Russische autoriteiten wordt opgevolgd. Het risico dat een openbaarmaking van de betrokken gegevens, de vertrouwelijkheid van de internationale betrekkingen ter zaken tussen België en Rusland in het gedrang zouden kunnen brengen, is bijgevolg reëel. Die internationale betrekkingen met Rusland zijn bijzonder belangrijk voor België en de Europese Unie. Het gaat niet op om documenten vrij te geven die deze betrekkingen in het gevaar zouden kunnen brengen op grond van openbaarheidsoverwegingen die niet worden onderbouwd. De Nationale Delcrederedienst besluit dat op basis van de aangehaalde argumenten blijkt dat ze niet is opgetreden als een milieu-instantie. Voor zover de wet van 5 augustus 2006 toch van toepassing zou zijn, werd op concrete en redelijke wijze geoordeeld dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de schade die zou worden toegebracht aan de fundamentele en overeenkomstig de wet van 5 augustus 2006 te beschermen belangen als de documenten effectief zouden worden vrijgegeven. 1.3 Bij mail van 2 oktober 2013 dient de heer Jan Cappelle namens Greenpeace een beroep in tegen deze weigeringsbeslissing van de 7 Nationale Delcrederedienst bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie, hierna Commissie genoemd. 1.4 Bij mail van 9 oktober 2013 nodigt het secretariaat van de Commissie de Nationale Delcrederedienst uit om de Commissie in het bezit te stellen van de gevraagde documenten. 1.5. Op haar vergadering van 28 oktober 2013 neemt de Commissie een tussentijdse beslissing waarin ze de Nationale Delcrederedienst vraagt haar zo snel mogelijk de gevraagde documenten te bezorgen of in elk geval de Commissie in staat te stellen de gevraagde documenten in te zien op een onderling af te spreken datum. 1.6. In reactie op deze tussentijdse beslissing laat de heer Nabil Jijakli, secretaris-generaal van de Nationale Delcrederedienst het volgende weten: “Gelieve te noteren dat onze milieu-analisten hebben vastgesteld dat de rapportering nog onvoltooid is en qua format niet voldoet aan de eisen die Delcredere heeft gesteld. Tijdens een recente werkvergadering met onze verzekerde zijn hieromtrent nu opnieuw duidelijke afspraken gemaakt. Behalve onze eerdere argumentatie zoals uiteengezet in ons schrijven van 2 oktober 2013 - en ook voorafgaandelijk aan u uiteengezet in de vorige beroepsprocedure in ons schrijven van 30 september 2013 - doen wij om hogergenoemde reden beroep op artikel 32 § 1 Wet Milieu- Informatie dat bepaalt dat een aanvraag kan worden afgewezen wanneer de aanvraag betrekking heeft op milieu-informatie die onvoltooid is of die niet af is en waarvan de openbaarmaking aanleiding kan geven tot misvatting. In casu is dergelijke misvatting bij een eventuele openbaarmaking van de onvoltooide milieurapporten een evidentie. Het is vanzelfsprekend dat indien Greenpeace als belangenorganisatie onvoltooide milieurapporten zou bekomen dit mogelijk kan leiden tot het weergeven in de media van een vertekend beeld van de situatie. In afwachting van de verdere afwerking van deze rapporten kunnen wij dan ook niet ingaan op het verzoek van Greenpeace. Zoals hierboven aangegeven laten wij niet na om aan te dringen bij onze verzekerde op het verkrijgen van afgewerkte rapporten, die beantwoorden aan een vooropgesteld format. Te uwer informatie kunnen wij aangeven dat wij deze afgewerkte rapporten van 8 de onderneming Jan De Nul wensen te ontvangen tegen uiterlijk 16 december. In dit verband lijkt het ons weinig efficiënt om uw Commissie de onafgewerkte rapporten te laten inzien. Wij nodigen evenwel uw Commissie uit om omstreeks 16 december de afgewerkte rapporten te komen inzien. Wij kunnen vervolgens tegelijk de zaak verder mondeling bespreken.” 1.7. De Commissie heeft op haar vergadering van 2 december 2013 beslist om op het aanbod in te gaan en stelt voor om de ontmoeting te laten doorgaan op maandag 6 januari 2014 om 14 u op de zetel van de Nationale Delcrederedienst. Via mail wordt de Nationale Delcrederedienst hiervan op de hoogte gebracht op 3 december 2013. Diezelfde dag wordt ook Greenpeace op de hoogte gebracht dat de zaak nog in onderzoek is dat de Commissie uiterlijk tegen 31 januari 2014 een definitieve beslissing zal nemen. 1.8. Op 6 januari 2014 vindt een gedachtewisseling plaats de Commissie en afgevaardigden van de Nationale Delcrederedienst, waarin de Nationale Delcrederedienst haar standpunt uitgedrukt in de briefwisseling herhaalt. De Commissie krijgt de gelegenheid om de betrokken documenten in te zien. De heer Nabil Jijakli, secretaris- generaal wijst er de Commissie op dat er uiteindelijk slechts één rapport werd opgesteld gezien de korte duur van de werken die trouwens al uitgevoerd zijn. Hij merkt op dat de verzekering eveneens niet langer geldt. 2. De ontvankelijkheid van de aanvraag In haar tussentijdse beslissing van 28 oktober 2013 heeft de Commissie vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, zodat hierop niet meer moet worden teruggekomen. 3. De gegrondheid van de aanvraag 3.1 De toepasselijkheid van de wet van 5 augustus 2006 De Commissie heeft in haar tussentijdse beslissing van 28 oktober al bevestigd dat de Nationale Delcrederedienst als een milieu-instantie moet worden beschouwd in de zin van de wet van 5 augustus 2006 9 betreffende het recht van toegang van het publiek tot milieu-informatie, zodat hierop niet meer moet worden teruggekomen. De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu- informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4° omschreven als: “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende: a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer, de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de interactie tussen deze elementen; b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e); c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e) ; d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten; e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen; f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en 10 bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te voorkomen, in te perken of te compenseren; g) kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten; h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”. Bij haar bezoek haar de Nationale Delcrederedienst heeft de Commissie inzage kunnen nemen in het totale rapport dat door de onderneming Jan De Nul bij de Nationale Delcrederedienst werd neergelegd in uitvoering van het verzekeringscontract. Dit rapport omvat een inleidend gedeelte, een bijlage die informatie bevat over de personeelsleden die de opdracht hebben uitgevoerd, een bijlage over de schepen die werden ingezet en een het eigenlijke eindrapport. De Commissie stelt vast dat de bijlage die betrekking heeft op informatie over de personeelsleden niet als milieu-informatie in de zin van de wet van 5 augustus 2006 kan worden beschouwd. Dit geldt ook voor heel wat informatie die zich bevindt in de bijlagen over de ingezette schepen, voor zover die informatie geen relatie heeft met het leefmilieu. De Commissie spreekt zich dan ook enkel uit met betrekking tot het inleidend gedeelte, de bijlagen die betrekkingen hebben op de ingezette schepenen, voor zover die informatie bevatten die relevant is voor het leefmilieu en het eigenlijke eindrapport. 3.2 De inroepbaarheid van uitzonderingsgronden 3.2.1. De Commissie heeft vastgesteld dat voor zover de informatie over de voor het project ingezette schepen als milieu-informatie kunnen worden beschouwd (zie punt 2.1) deze informatie niet kan worden vrijgegeven op grond van artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006. Deze bepalingen luiden als volgt: “Voor elke milieu-informatie die het voorwerp uitmaakt van een vraag tot openbaarmaking, gaat de milieu-instantie die de aanvraag ontvangst na of er uitzonderingen van toepassing zijn. Ze wijst de aanvraag af als 11 het publiek belang van de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van een van de volgende belangen: (…) 7° het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie wordt beschermd om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking instemt”. De Commissie heeft immers vastgesteld dat door de openbaarmaking van deze informatie gegevens zouden worden onthuld van door de onderneming Jan De Nul aangewende technologieën die specifiek door de onderneming zijn ontwikkeld om baggerwerken uit te voeren. Deze informatie is inderdaad van commerciële en industriële of technologische en zelf high-level technologische aard, zodat de openbaarmaking ervan de positie die het bedrijf Jan De Nul inneemt in de betrokken sector aanzienlijk zou kunnen verzwakken. De openbaarmaking van deze informatie is dus van dien aard dat zij schade zou toebrengen aan de gelegitimeerde economische belangen van de onderneming Jan De Nul en de vertegenwoordigers hebben overduidelijk niet ingestemd met de openbaarmaking waarom werd gevraagd. Om deze uitzonderingsgrond in te roepen om de openbaarmaking te weigeren, moet echter nog worden overgegaan tot een belangenafweging. De Commissie is in dit verband van oordeel dat niet kan worden ontkend dat er een publiek belang gediend is met de openbaarmaking. Dit blijkt uit de motivering die de Nationale Delcrederedienst zelf aanvoert in haar weigeringsbeslissing. Er is duidelijk een publiek debat met betrekking tot dit project aanwezig, wat aanleiding heeft gegeven tot parlementaire vragen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers en in het Europees Parlement. Niettemin is de Commissie van mening dat in dit concrete geval het belang dat gediend is met de openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van het ingeroepen belang van de bescherming van economische en commerciële informatie zoals die in artikel 27, § 1, 7° is geformuleerd. 3.2.2. De Commissie ziet in principe geen reden om de klimatologische gegevens niet openbaar te maken, tenzij het gaat om informatie die toelaat gegevens te verwerven over technologieën en technieken die specifiek zijn voor dit project of die de onderneming Jan De Nul speciaal heeft ontwikkeld voor het uitvoeren van baggerwerken of inzicht geeft 12 in specifieke werkwijzen die de onderneming Jan De Nul hanteert bij het uitvoeren bij haar activiteiten en waarvan het openbaar maken haar concurrentiepositie ernstig kan aantasten. In dit geval moet immers de uitzonderingsgrond vermeld in artikel 27, § 1, 7° van 5 augustus 2006 worden ingeroepen en dit om dezelfde redenen die hiervoor werden aangehaald ten aanzien voor de informatie die betrekking hebben op de ingezette schepen. Wat betreft de klimatologische informatie in het bijzonder, wil de Commissie wel wijzen op artikel 30 van de wet van 5 augustus 2006. Dit artikel heeft betrekking op de aanwezigheid van werken in de zin van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en luidt als volgt: “Wanneer de aanvraag betrekking heeft op milieu-informatie waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is opgenomen, is de toestemming van de auteur of van de persoon aan wie de rechten van deze zijn overgegaan niet vereist om ter plaatste inzage van het document te verlenen of uitleg erover te verstrekken. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op milieu-informatie waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is opgenomen, is de toestemming van de auteur of van de persoon aan wie de rechten van deze zijn overgegaan vereist overeenkomstig de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten voor de mededeling ervan in de vorm van een kopie. In elk afzonderlijk geval dient het algemeen belang dat is gediend met de openbaarmaking te worden afgewogen tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering om openbaar te maken.” De Commissie heeft alvast vastgesteld dat voor wat betreft de klimatologische gegevens zij tot het intellectueel eigendomsrecht behoren van een externe producent en de intellectuele rechten hiervan niet aan de Nationale Delcrederedienst zijn overgedragen. De clausule die opgenomen is in het contract op grond waarvan de Nationale Delcrederedienst de gegevens heeft verkregen, kan niet als buitensporig worden geacht, zodat het vrijgeven van die informatie zonder toestemming van de auteursrechthebbende op een ernstige wijze zou zijn geschonden en die zeker niet kan worden verantwoord worden vanuit het algemeen belang dat met de openbaarmaking is gediend. 13 3.2.3. De Commissie meent dat het inleidend rapport en het finaal rapport moeten worden openbaar gemaakt voor zover hierdoor geen informatie wordt vrijgegeven die toelaat gegevens te verwerven over technologieën en technieken die specifiek zijn voor dit project of die de onderneming Jan De Nul speciaal heeft ontwikkeld voor het uitvoeren van baggerwerken of inzicht geeft in specifieke werkwijzen die de onderneming Jan De Nul hanteert bij het uitvoeren bij haar activiteiten en waarvan het openbaar maken haar concurrentiepositie ernstig kan aantasten. Gaat het om deze informatie, dan is de Commissie van mening dat de openbaarmaking ervan moet worden afgewezen op grond van artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 om dezelfde redenen als hiervoor uiteen werden gezet. Is dit het geval, dan kan slechts toegang worden verleend in de vorm van een kopie van informatie die moet worden openbaar gemaakt mits toestemming van de auteursrechthebbende als deze laatste geen overheidsdienst is. 3.2.4. Hoe dan ook kan de Commissie de interpretatie van de Nationale Delcrederedienst niet bijtreden op grond waarvan het feit dat zij zich contractueel heeft verbonden tot confidentialiteit, een rechtvaardiging vormt om artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 te kunnen inroepen. Dit zou immers inhouden dat elke milieu-instantie door zich contractueel een confidentialiteitsverplichting op te leggen, zou ontsnappen aan de openbaarheidsverplichting die namens artikel 32 van de Grondwet en de wet van 5 augustus 2006 op haar rust. 3.2.5. De Commissie ziet hoegenaamd geen andere redenen die een grondslag kunnen vormen om de openbaarmaking van de gevraagde milieu-informatie te weigeren. Op grond van een raadpleging van de documenten is de Commissie van mening dat de openbaarmaking van deze informatie geenszins van dien aard is dat ze de “internationale federale relaties van België” met Rusland in gevaar zou kunnen brengen. 14 4. Besluit De Commissie meent dat het beroep ingediend door Greenpeace tegen de weigeringsbeslissing van de Nationale Delcrederedienst ontvankelijk is en deels gegrond is. Ze heeft immers vastgesteld dat niet alle in het milieurapport aanwezige informatie als milieu-informatie in de zin van de wet van 5 augustus 2006 kan worden begrepen. Dit geldt in het bijzonder voor de documenten die op personeelsleden van de onderneming Jan De Nul die aan de uitvoering van het Sabettaproject hebben meegewerkt en voor heel wat informatie die op de ingezette schepen betrekking heeft. Voor zover de gevraagde informatie wel degelijk als milieu-informatie moet worden begrepen, wat het geval is voor informatie die op de ingezette schepen betrekking heeft en die als relevant kan worden beschouwd voor het leefmilieu, voor het inleidend gedeelte, voor de klimatologische informatie en voor het eindrapport, moet de informatie openbaar gemaakt worden, met uitzondering van de informatie die betrekking heeft op door de onderneming Jan De Nul ingezette procedures en technologieën waarvan de openbaarmaking ervan schade kan toebrengen aan de economische positie van de onderneming Jan De Nul in het specifieke marktsegment waarin deze onderneming actief is. Dit in toepassing van artikel 27, § 1, 7° van de wet van 11 april 2006. De Commissie meent dat in deze specifieke casus het algemeen belang onvoldoende zwaar doorweegt ten opzichte van deze uitzonderingsgrond en er dus niet toe kan leiden dat deze informatie vooralsnog zou moeten openbaar moeten worden gemaakt. De Commissie heeft trouwens vastgesteld dat er geen redenen voorhanden zijn om de gedeeltelijke openbaarmaking te weigeren. De wet van 5 augustus 2006 stelt immers als enige vereiste voor de gedeeltelijke openbaarmaking dat de informatie die onder een uitzonderingsgrond valt en de andere informatie van elkaar kunnen worden gescheiden. 15 Voor zover de gevraagde informatie bovendien als een werk of bepaalde onderdelen ervan als een werk kan worden beschouwd in de zin van de wet van 30 juni 1994, is het verstrekken van een kopie slechts mogelijk mits toestemming van de auteursrechthebbende. De Commissie ziet ook hier niet in dat het belang dat gediend is met de openbaarmaking zwaarder zou doorwegen dan de bescherming van het auteursrecht. Dit verhindert natuurlijk niet dat inzage in deze informatie moet worden gegeven voor zover ze niet onder een uitzonderingsgrond valt. Brussel, 8 januari 2014. De Commissie was als volgt samengesteld: Martine Baguet, voorzitster Frankie Schram, secretaris en lid Claire Piens, lid Claudia Hildebrand, plaatsvervangend lid Steven Vandenborre, lid F. SCHRAM M. BAGUET secretaris voorzitster