Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadaenv:beslissing-fbc-2017-14:start

Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions

Beslissing FBC 14

Over de impliciete weigering om toegang te geven tot documenten met betrekking tot de baankeuzes op de luchthaven van Oostende

Transposition

Federale Beroepscommissie voor de
  toegang tot milieu-informatie




                  4 september 2017




            BESLISSING nr. 2017-14

over de impliciete weigering om toegang te geven tot
documenten met betrekking tot de baankeuzes op de
             luchthaven van Oostende

                   (FBC/2017/09)

 VZW WILOO/MINISTER BEVOEGD VOOR MOBILITEIT
                                                                          2

   1. Een overzicht

Bij mail van vrijdag 2 juni 2017 vraagt de heer Jacques Denecker namens
de vzw Wiloo aan de Minister bevoegd voor Mobiliteit, belast met
Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen,
het volgende:

   1) inzage in of kopie van de nachtelijke BARWIS (meteo) data van
       de volgende nachten:
       - 09 april 2017 tussen 02 u 00 lokale tijd (LT) en 03 u 00 LT,
       - 10 april 2017 tussen 00 u 01 LT en 2 u 01 LT,
       - 10 mei 2017 tussen 5 u 30 en 8 u 30 LT,
       - 20 mei 2017 tussen 0 u 30 en 2 u 30 LT,
       - 20 mei 2017 op 21 mei 2017 tussen 23 u 00 LT en 0 u 30 LT.
    2) op bovenvermelde datums/uren werd afgeweken van het AIP
       punt 4: inzage in de documenten met daarin de
       verantwoordelijke, en zijn bijhorende motivatie, voor het
       toestaan van de afwijkingen tijdens de in 1) vermelde periodes.

Omdat hij geen reactie ontvangt op zijn verzoek, stelt de heer Denecker
bij mail van 4 juli 2017 een beroep in bij de Federale Beroepscommissie
voor de toegang tot milieu-informatie, hierna de Commissie genoemd.

Bij mail van 4 juli 2017 verzoekt het secretariaat van de Commissie een
medewerker van de bevoegde minister om zo spoedig mogelijk de
betrokken documenten te bezorgen en nodigt de minister uit om zo
spoedig mogelijk en uiterlijk tegen 15 juli 2017 zijn standpunt nader toe
te lichten. Op deze mail ontvangt de Commissie geen reactie.

Omdat de minister niet reageerde op dit verzoek neemt de Commissie
een tussentijdse beslissing op haar zitting van 31 juli 2017 waarin ze de
minister oproept om haar alsnog mee te delen of hij, zijn kabinet of zijn
administratie in het bezit zijn van de gevraagde informatie en – zo dit het
geval is – de Commissie alsnog de betrokken documenten te bezorgen
tegen uiterlijk 16 augustus 2017.
                                                                          3

   2.    De ontvankelijkheid van het beroep

De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Artikel 35
van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat de aanvrager beroep kan
instellen bij de Commissie tegen een beslissing van een milieu-instantie
bedoeld in artikel 4, § 1, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen
de beslissing moest worden genomen, of in geval van weigering van
uitvoering of een onwillige uitvoering van een beslissing of enige andere
moeilijkheid die hij ondervindt bij de uitoefening van de rechten die
deze wet toekent. Het beroep moet worden ingediend binnen een
termijn van zestig dagen. Het beroep werd ingediend op 4 juli 2017 tegen
het ontbreken van een beslissing over een vraag om toegang ingediend
op 2 juni 2017.

   3. De gegrondheid van de aanvraag

   3.1 Het personeel toepassingsgebied

De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder
het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5
augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3,
1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door
de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°,
c), die onder hun toezicht staan (artikel 4, § 1 van de wet van 5 augustus
2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet).

Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als “a) een
rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de Grondwet, een
wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties
uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met
betrekking tot leefmilieu;
c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of
persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare
verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking
tot het milieu verleent.
Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet
onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de
rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden
                                                                           4

instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in
een administratieve functie.”

Er kan geen twijfel over bestaan dat de Minister bevoegd voor
Belgocontrol en de NMBS moeten worden beschouwd als een orgaan van
de federale staat en dus moeten worden beschouwd als een milieu-
instantie in de zin van de wet van 5 augustus 2006.

   3.2 Het materieel toepassingsgebied

De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu-
informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4°
omschreven als:

         “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële
         vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende:
         a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer,
         de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de
         natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en
         zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten
         met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de
         interactie tussen deze elementen;
         b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens
         met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de
         levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of
         kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen
         van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren
         zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten
         zoals bedoeld onder e);
         c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken,
         voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de
         onder a) bedoelde elementen van het milieu of, via deze
         elementen, door een van de factoren zoals bedoeld onder d) of
         door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld onder e);
         d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met
         inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander
         vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van
         elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand
         van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld
         onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten;
                                                                       5

        e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen
        hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen;
        f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand
        van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de
        toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals
        bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en
        bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te
        beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te
        voorkomen, in te perken of te compenseren;
        g) kosten-baten- en andere economische analyses en
        veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de
        onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten;
        h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”.

De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel
ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan
exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip
geen enge invulling mag worden gegeven.

In principe zijn gegevens over het weer en beslissingen die leiden tot
maatregelen en activiteiten die een invloed hebben op geluidsoverlast
voor de bevolking als milieu-informatie in de zin van de wet van 5
augustus 2006 te beschouwen.

Alhoewel er theoretisch weinig reden is om te twijfelen aan het feit dat
het gevraagde informatie als milieu-informatie moet worden beschouwd
in de zin van de wet van 5 augustus 2006, toch moet de Commissie in
principe zelf het vereiste onderzoek voeren door consultatie van het
betrokken document (RvS 25 maart 2016, nr. 234.267, vzw Greenpeace
Belgium). Daartoe is wel vereist dat de Commissie in het bezit wordt
gesteld van de gevraagde documenten of dat zij een uitdrukkelijke
bevestiging ontvangt dat de betrokken milieu-instantie niet in het bezit
is van de gevraagde milieu-informatie en zij de nodige meldingen in dit
verband heeft verricht.
                                                                           6

3.3. Beoordeling

Artikel 32 van de Grondwet gaat uit van de principiële openbaarheid van
alle bestuursdocumenten en alle milieu-informatie. De openbaarmaking
moet niet worden gemotiveerd, wel het niet openbaar maken. Ook al
heeft de Commissie de Minister tot tweemaal heeft uitgenodigd om haar
de betrokken documenten te bezorgen, toch heeft de Minister nagelaten
om hierop te reageren. Nochtans heeft de Commissie de Minister
ruimschoots tijd gegeven om aan die verzoeken tegemoet te komen. De
vraag van de Commissie op grond van artikel 40 van de wet van 5
augustus 2006 is geen vrijblijvende vraag, maar houdt een verplichting in
in hoofde van de milieu-instantie om aan het verzoek van de Commissie
te voldoen. De Commissie is er wettelijk toe gehouden binnen 30 dagen
na ontvangst van het beroep om een beslissing te nemen. Ook al gaat het
hier om een termijn van orde, aangezien de wetgever geen gevolgen
heeft verbonden aan het overschrijden ervan, toch laat dit niet toe om de
beslissing nog verder uit te stellen. De Commissie is er immers hoe dan
ook toe gehouden een beslissing te nemen binnen een redelijke termijn,
gelet op het vereiste van een “snelle procedure” vermeld in artikel 9,
eerste lid, van het verdrag van Aarhus en in artikel 6, lid 2, van richtlijn
2003/4/EG. Om die reden kan de Commissie haar beslissing niet
afhankelijk maken van het langdurig uitblijven van een antwoord van de
Minister. Dit zou immers de internationaalrechtelijke en
Europeesrechtelijke verplichtingen op grond van artikel 3, 4 en 9 van het
Verdrag van Aarhus en van richtlijn 2003/4/EG in het gedrang brengen.

Evenmin heeft de Minister aan de Commissie argumenten aangereikt die
toelieten concreet te motiveren waarom de gevraagde documenten –
voor zover zij in het bezit zijn van de minister, zijn kabinet en zijn eigen
administratie – niet openbaar zouden kunnen worden gemaakt. De
Commissie ziet zelf geen uitzonderingsgronden die louter op het zicht
van de aanvraag toepasselijk zouden zijn.

In overweging 16 bij richtlijn 2003/4/EG wordt gesteld: “Het recht op
informatie houdt in dat bekendmaking van de informatie de regel moet
zijn en dat overheidsinstanties uitsluitend in bepaalde, welomschreven
gevallen de mogelijkheid hebben een verzoek om milieu-informatie te
weigeren. Redenen voor weigering moeten restrictief geïnterpreteerd
worden, waarbij het algemene belang, dat is gediend met
openbaarmaking, dient te worden afgewogen tegen het specifieke belang,
                                                                       7

dat is gediend met de weigering om openbaar te maken. De redenen voor
een weigering moeten binnen de in deze richtlijn vastgestelde termijn
aan de aanvrager worden meegedeeld.”

Gelet op dit fundamentele uitgangspunt dat eigen is aan zowel het
verdrag van Aarhus als aan de voormelde richtlijn als aan de wet van 5
augustus 2006, kan de Commissie niet anders dan oordelen dat de
aanvraag moet worden ingewilligd en dat bijgevolg de gevraagde
bestuursdocumenten die in het bezit zijn van de administraties waarvoor
de Minister bevoegd is, openbaar moeten worden gemaakt.

Als de Minister zou vaststellen dat niet hij, maar Belgocontrol in het
bezit is van de gevraagde informatie, dan dient hij op grond van artikel
21, § 2 van de wet van 5 augustus 2006 de aanvraag zo spoedig mogelijk
door te sturen naar Belgocontrol en de aanvrager hiervan op de hoogte te
brengen. Belgocontrol is immers een autonoom overheidsbedrijf op
grond van artikel 169 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de
hervorming van sommige economische overheidsbedrijven met een
eigen raad van bestuur en een eigen directiecomité. De termijnen
beginnen in dit geval slechts te lopen vanaf het moment dat Belgocontrol
de doorgestuurde aanvraag heeft ontvangen. Een eventueel
administratief beroep tegen (het uitblijven van) een beslissing van
Belgocontrol kan dan alsnog bij de Commissie worden ingesteld.

Brussel, 4 september 2017

De Commissie was als volgt samengesteld:

Jeroen Van Nieuwenhove, voorzitter
Frankie Schram, secretaris en lid
Hrisanti Prasman, lid
Steven Vandenborre, lid
Brecht Vercruysse, lid



   F. SCHRAM                                      J. VAN NIEUWENHOVE
   secretaris                                            voorzitter

transparencia/cadas/abelfedcadaenv/beslissing-fbc-2017-14/start.txt · Dernière modification : 2020/09/30 07:54 de 127.0.0.1