Outils pour utilisateurs

Outils du site


transparencia:cadas:abelfedcadaenv:beslissing-fbc-2014-6:start

Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions

Beslissing FBC 6

Over de weigering om toegang te geven tot documenten bezorgd door Delcredere aan de OESO

Transposition

Federale Beroepscommissie voor de
  toegang tot milieu-informatie




                     5 mei 2014




             BESLISSING nr. 2014-6

over de weigering om toegang te geven tot documenten
        bezorgd door Delcredere aan de OESO

                    (FBC/2014/1)

    GREENPEACE/NATIONALE DELCREDEREDIENST
                                                                           2

   1. Een overzicht

1.1 Bij mail van 6 november 2013 vraagt de heer Jan Cappelle, namens
Greenpeace, aan Delcredere om een kopie van alle aan de OESO
bezorgde documenten, sedert juni 2012 met betrekking tot naleving van
artikel 41 van OESO Recommendation of the Council on common
approaches for officially supported export credits and environmental and
social due diligence (THE “COMMON APPROACHES”): "Members shall
report to the ECG ex post on an on-going basis or at a minimum semi-
annually, in accordance with Annex III of this Recommendation, all
projects classified in Category A and Category B for which a final
commitment has been issued."

1.2 Bij brief van 19 december 2013 weigert Delcredere de gevraagde
informatie vrij te geven om volgende redenen:

In hoofdorde roept Delcredere in dat zij van mening is dat zij geen
“milieu-instantie in de zin van artikel 3, 1°, a)” van de wet van 5 augustus
2006 te beschouwen is. Ze meent dat het onvoldoende is dat ze bij wet is
opgericht en verwijst hiervoor naar artikel 2 van richtlijn 2003/4/EG en
naar de parlementaire voorbereiding van de wet (Parl. St. Kamer (2005-
2006), stuk 2511/1, 12-14). Ze neemt immers geen beslissingen die
derden binden en maakt bovendien enkel gebruik van
commerciële/privaatrechtelijke contractuele procedés. Het afsluiten van
een verzekeringsovereenkomst met premie is een objectieve daad van
koophandel en ook om die reden geen administratieve of
bestuursfunctie. Dat geen sprake is van een “bestuursfunctie” wordt
verder bevestigd, doordat ONDD zijn activiteiten uitoefent in
concurrentie met andere kredietverzekeraars. De Nationale
Delcrederedienst verwijst ook naar artikel 1, § 2 van de wet op de
Nationale Delcrederedienst van 31 augustus 1939 waaruit blijkt dat de
missie van de Nationale Delcrederedienst van commerciële aard is: “De
Dienst heeft tot doel de internationale betrekkingen te bevorderen,
hoofdzakelijk door de acceptatie van risico’s op het gebied van uitvoer,
invoer en investeringen in het buitenland”. Ze leest een bevestiging van
deze commerciële aard ook in het feit dat de Nationale Delcrederedienst
een adequate premie moet vragen voor de gedekte risico’s. Artikel 4 van
de wet van 31 augustus 1939 bepaalt in die zin het volgende: “De
waarborg wordt slechts door de Dienst verleend mits betaling van
                                                                        3

premiën vastgesteld volgens de aard, de gewichtigheid en de duur van
het gedekte risico”.

Voor zover de gevraagde documenten wel onder de wet van 5 augustus
2006 zouden vallen, roept Delcredere de uitzonderingsgrond van artikel
27, § 1, 3° van de wet van 5 augustus 2006 in, dat voorziet in het
vertrouwelijk karakter van de federale internationale betrekkingen van
België en van de betrekkingen van België met de supranationale
instellingen. De aanvraag verwijst immers naar rapporteringen van
Delcredere aan de ECG (Working Party on Export Credits and Credit
Guarantees) van de OESO onder OESO-aanbeveling van 12 juni 2012
(Recommendation of the Council on common approaches for officially
supported export credits and environmental and social due diligence). In
het kader van de doelstellingen die deze aanbeveling nastreeft, bepaalt
artikel 41 in rapporteringen aan de ECG. De bedoeling van deze
rapportering is op een geheel transparante wijze, een peer review toe te
laten. Dergelijke peer review is de kern en de sterkte van de OESO. Dit
kan niet worden bereikt als er geen zekerheid bestaat over het lot van
documenten die in deze context zouden worden overgemaakt.
Confidentialiteit is bijgevolg in eerste instantie een basisvoorwaarde
opdat dergelijke peer review mogelijk zou zijn en is eveneens vereist
voor een goede samenwerking tussen de OESO-lidstaten, zodat niet
alleen de doelstellingen die de ECG voorop stelt kunnen worden
nagestreefd, maar ook de missie van de OESO in het algemeen.

Delcredere kan deze doelstellingen van de OESO en de goede
samenwerking met de andere OESO-lidstaten niet op het spel zetten
door deze vertrouwensrelatie te doorbreken. Dit zou nochtans het gevolg
zijn van de openbaarmaking van de opgevraagde rapporteringen. Dat
dergelijke openbaarmaking zeker niet de intentie is van de OESO of de
ECG, wel integendeel, blijkt des te meer uit de OESO-aanbeveling. Er
wordt in de OESO-aanbeveling nadrukkelijk een onderscheid gemaakt
tussen een interne rapportering en een openbaarmaking. Deze opdeling
verzekert een proportioneel correcte verhouding tussen enerzijds het
informeren van het publiek enerzijds en anderzijds de mogelijkheid van
een peer review (en sensu lato de bevordering van een degelijk
economisch en sociaal beleid in de verschillende lidstaten). De rapporten
die worden opgevraagd zijn louter intern.
                                                                         4

De reputatie van Delcredere, en bij uitbreiding die van het Koninklijk
België met haar gemeenschappen en gewesten zou daarenboven danig
worden aangetast bij een eventuele openbaarmaking. Delcredere die op
dit ogenblik een voortrekkersrol speelt bij de ECA’s (Export Credit
Agency’s) zou namelijk niet meer als een betrouwbare partner kunnen
worden beschouwd. Daarentegen heeft een openbaarmaking maar
weinig toegevoegde waarde voor de maatschappij vermits de ECA’s reeds
de kernelementen publiceren van deze transacties.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de OESO wel op regelmatige basis
informatiesessies biedt voor externe stakeholders waaronder milieu-
NGO’s.

Verder licht Delcredere in dit verband toe wat zij al uitvoerig mondeling
en schriftelijk heeft toegelicht, en zoals ook door de OESO wordt
bevestigd, dat korte termijn en cash transacties niet onder het
toepassingsgebied van de Common Approaches vallen. Delcredere brieft
de OESO op geheel vrijwillige basis, ten gepaste tijde en op een
informele wijze over transacties zoals het Sabetta-dossier. Hiermee gaat
Delcredere al veel verder dan wat de OESO normen voorschrijven. Deze
rapporteringen zijn informeel en brengen niet noodzakelijkerwijze een
schriftelijke rapportering mee.

1.3 Bij mail van 6 januari 2014 dient de heer Capelle namens Greenpeace
een beroep in bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot
milieu-informatie, hierna Commissie genoemd.

1.4 Bij mail van 7 januari 2014 brengt het secretariaat van de Commissie
Delcredere op de hoogte van het ingediende beroep en vraagt dat
Delcredere de gevraagde document(en) aan de Commissie zou bezorgen
of op zijn minst de Commissie de mogelijkheid te geven om de inhoud
van deze documenten te kunnen inzien om tot een afgewogen beslissing
te kunnen komen.

1.5 Omdat Delcredere niet ingaat op het verzoek van het secretariaat van
de Commissie, neemt de Commissie op 3 februari 2014 een tussentijdse
beslissing waarin ze Delcredere oproept om haar de gevraagde
documenten zoals de wet van 5 augustus 2006 in artikel 40 voorschrijft
aan haar te bezorgen tegen uiterlijk 20 februari 2014 te bezorgen of haar
ten minste ter plaatse inzage te verlenen, zodat zij kan onderzoeken of de
                                                                        5

informatie erin als milieu-informatie moet worden beschouwd en indien
dit het geval is in welke mate al dan niet uitzonderingsgronden kunnen
of moeten worden ingeroepen om de openbaarmaking te weigeren.

1.6 Bij brief van 11 februari 2014 richt Delcredere zich tot de Commissie
waarin ze oordeelt dat het niet opportuun is dat de Commissie de
opgevraagde documenten, waarvan er een schriftelijk spoor bestaat,
reeds komt inzien. Ze roept daarbij drie elementen in:

   -   De schorsing van de debatten in afwachting van het arrest van de
       Raad van State

Delcredere is van mening dat uit het beroep dat Greenpeace heeft
ingediend bij de Raad van State tegen beslissing 2013-7 van de
Commissie zal blijken of de wet van 5 augustus 2006 al dan niet van
toepassing is. Als de Raad van State vaststelt dat de wet niet van
toepassing is, zijn alle lopende en nieuwe procedures onontvankelijk.

   -   De opgevraagde informatie is op dit ogenblik onvoltooid

Er is extra input ontvangen van de contactpersonen van Delcredere bij
de OESO met betrekking tot de rapporteringsplicht onder artikel 41 van
de OESO Recommendation. De informatie die werd opgesteld, wordt
gecompileerd in samenspraak met het secretariaat van de OESO. Het
secretariaat van de OESO zal aan de hand van deze informatie een finaal
rapport opstellen dat enerzijds wordt gehanteerd voor peer review
binnen de OESO en anderzijds wordt bijgewerkt om voor te stellen
tijdens een civil society meeting voor externe stakeholders. Delcredere
meent dat hierbij een beroep kan worden gedaan op artikel 32, § 1 van
de wet van 5 augustus 2006 dat bepaalt dat een aanvraag kan worden
afgewezen wanner de aanvraag betrekking heeft op milieu-informatie
die onvoltooid is of die niet af is en waarvan de openbaarmaking
aanleiding kan geven tot misvatting.

Dergelijke misvatting bij een eventuele openbaarmaking van de
onvoltooide rapporteringen is evident. Het is vanzelfsprekend dat als
Greenpeace als belangenorganisatie onvoltooide rapporteringen zou
verkrijgen dit een vertekend beeld zal geven van de situatie. In
afwachting van de verdere afwerking van deze rapporten lijkt het niet
                                                                         6

opportuun dat de Commissie inzage krijgt in deze onafgewerkte
documenten.

   -   Bijkomende argumentatie tot weigering van de aanvraag van
       Greenpeace

In de beslissing van 3 februari 2014 oordeelde dat Commissie dat heel
wat van de informatie niet schriftelijk voorhanden is. Voor de informatie
die wel schriftelijk bestaat, is op grond van de concrete argumentatie een
inzage niet nodig om een weloverwogen en gemotiveerde beslissing te
nemen. Delcredere verwijst daarbij naar zijn weigeringsbeslissing van 19
december 2013 die op zelfstandige basis – in samenlezing met de
common approaches – duidelijk aantoont dat het belang van deze
openbaarheid in deze zaak niet opweegt tegen het belang van de
internationale betrekkingen van België.

Bovendien meent Delcredere dat gelet op de hoeveelheid vragen en
beroepsprocedures - die zij roekeloos noemt – om randinformatie te
bekomen van milieu-informatie die al het voorwerp uitmaakte van
voorbije procedures – beroep kan worden gedaan op artikel 32, § 2, 1°
van de wet van 5 augustus 2006, dat bepaalt dat een aanvraag wordt
afgewezen als de aanvraag kennelijk onredelijk is. Delcredere meent tot
deze conclusie te komen op grond van de gangbare rechtspraak en
rechtsleer met als uitgangspunt de definitie die werd gehanteerd tijdens
de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 augustus 2006.

Delcredere meent om bovenvermelde redenen dat een inzage of vrijgave
(op dit ogenblik) niet aan de orde is, maar ter beschikking blijft om haar
standpunt met de Commissie te bespreken.

1.7 Op basis van de voorhanden zijnde informatie beslist de Commissie
in een tussentijdse beslissing (beslissing nr. 2014-4) nadat ze in haar
beslissing 2014-3 al had geoordeeld dat het beroep van Greenpeace
ontvankelijk was. Daarnaast heeft ze geoordeeld dat Delcredere onder
het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt en dat de
vraag of de gevraagde documenten als milieu-informatie kan worden
beschouwd, kan worden beperkt tot de vraag in welke mate de
beschikbare informatie die in een gematerialiseerde vorm bestaat. In elk
geval blijkt uit de informatie die op grond van Annex III van de
Common Approaches dat op zijn minst een gedeelte van de informatie
                                                                         7

die in het kader van artikel 41 wordt verstrekt, als milieu-informatie in
de zin van de wet van 5 augustus moet worden beschouwd. Verder heeft
ze in deze tussentijdse beslissing geoordeeld dat zij niet kan ingaan op
het verzoek van Delcredere om de beslissing uit te stellen tot dat de Raad
van State zich heeft uitgesproken over een andere zaak waarin
Greenpeace een beroep tegen een beslissing van de Commissie heeft
ingesteld. Tenslotte heeft de Commissie geoordeeld dat noch artikel 32, §
1, noch artikel 32, § 2, 1° van de wet van 5 augustus 2006 dienstig
kunnen worden ingeroepen om de toegang tot de gevraagde informatie.

1.8. In antwoord op de tussentijdse beslissing nr. 2014-4 heeft Delcredere
bij bief van 28 maart 2014 volgende informatie aan de Commissie
bezorgd.

Met betrekking tot de OESO-aanbevelingen licht Delcredere toe dat de
OESO een rapportering aanbeveelt die per project de volgende
informatie zou moeten bevatten:
    - classificatie van het project;
    - type van geanalyseerde informatie (EIA, actieplan, vragenlijst,
      ….);
    - andere betrokken Export Credit Agencies;
    - internationale milieu- en sociale standaarden waartegen het
      project werd gebenchmarked;
    - belangrijkste impact van het project (keuze uit een lijst: waste
      management, child labour, gender issues, climate change
      considerations);
    - status van het project (beantwoordt het project al dan niet of
      gedeeltelijk aan de (internationale) normen;
    - of de dekking wordt voorgesteld met of zonder bijkomende
      voorwaarden;
    - aanduiding of er verdere rapportering volgt gedurende het
      project.

Bij de concrete invulling van deze aanbevelingen, houdt een Export
Credit Agency rekening met drie basiselementen:
    - de grondslag voor de rapportering is slechts een aanbeveling,
       waarbij de leden kiezen hoeveel informatie zij willen meedelen
       aan de andere leden;
                                                                        8

   -   de rapportering kadert in een internationale vrijwillige
       samenwerking tussen leden van de “Working Party on Export
       Credits and Credit Guarantees” in de schoot van de OESO;
   -   de rapportering dient eveneens een ultiem publiek doen, namelijk
       de verwerking door de OESO zelf tot een gecompileerd OESO-
       rapport ten behoeve van de civil society, stakeholders en meer
       algemeen het publiek.

De rapportering wordt vaak tot het minimum beperkt om reden van
confidentialiteit van bedrijfsgegevens en om reden van de
concurrentiepositie van zowel ECA als exporteur tegenover andere ECA-
leden.

Deze rapportering en de hieropvolgende communicatie dient vervolgens
als basis voor wat op zogenaamde ‘Practitioners Meetings” wordt
besproken. De deelnemers wegen hierbij voortdurend af hoeveel
informatie zij werkelijk meedelen en welke informatie zij hiervoor in
ruim willen ontvangen van de andere deelnemers.

Met het zich op de verwerking van deze informatie door het OESO-
secretariaat zijn er bilaterale contacten tussen het OESO-secretariaat en
de betrokken ECA om verder in detail de rapportering (mondeling) te
bespreken. Volgens Delcredere is de door een EC rapportering nooit
volledig af.

Tenslotte, op basis van de (zowel schriftelijke als mondelinge)
rapportering en deze Practitioners Meetings wordt de informatie van alle
leden verwerkt om hier vervolgens een uitgebreid rapport van op te
stellen dat publiek beschikbaar is. Daarnaast vinden, op regelmatige
basis, stakeholders meetings plaats waar ook NGO’s op aanwezig zijn.

Buiten deze door de Commissie gevraagde informatie voert Delcredere
opnieuw argumenten aan om de vraag tot openbaarmaking af te wijzen.

Zo stelt Delcredere dat in de praktijk de rapportering die Greenpeace
opvraagt:
   - informatie betreft die niet gefinaliseerd is, juist omwille dat dit
       verder wordt besproken tijdens de bilaterale contacten tussen
       Delcredere en het OESO-Secretariaat en tijdens de
       daaropvolgende Practitioners Meetings; en
                                                                      9

   -   bij een openbaarmaking, misverstanden creëren vermits er soms
       minder informatie wordt gerapporteerd dan eigenlijk beschikbaar
       is voor het concrete project. ZO is het mogelijk dat een project
       werd getoetst aan verschillende standaarden, maar dat in de
       rapportering slechts sprake is van een benchmarking aan één
       internationale standaard.

Delcredere benadrukt nogmaals dat de rapportering in kwestie
vrijblijvend is en bovenal een ‘inter-statelijke’ rapportering. De OESO
tracht een nauwere samenwerking tussen zijn lidstaten aan te moedigen
door dergelijke vormen van interne rapportering. Dit is een langzaam
proces waarbij geleidelijk het vertrouwen tussen de leden moet worden
opgebouwd om zo de communicatiestroom te verbeteren, ervaringen uit
te wisselen en uiteindelijk een optimaal systeem (en evenwicht) te
vinden. Uiteindelijk zal dit systeem ook in het voordeel spelen van het
publiek en het algemeen belang (vermits er een grotere informatiestroom
zal plaatsvinden). Een openbaarmaking in België van de interne
rapportering, berokkent schade aan de reputatie van de federale Staat
België en zijn gewesten ( alle vertegenwoordigd in de Raad van Bestuur
van Delcredere) en bemoeilijkt een transparante dialoog met de andere
ECA. Hierbij verwijst Delcredere naar haar argumentatie aangevoerd in
haar weigeringsbeslissing van 19 december 2013.

De aanvraag, voorwerp van het huidige beroep, brengt het hiervoor
omschreven proces nodeloos in gevaar, te meer er reeds voorzien wordt
in een compilatie van deze interne rapportering in een uitgebreid
document dat wél beschikbaar is voor het publiek en dat een belangrijk
deel van de opgevraagde informatie bevat. In dit rapport wordt de
informatie zelf verwerkt in tabellen en statistieken.

Delcredere besluit dat zij meent dat niet kan worden ingegaan op het
verzoek tot openbaarmaking van Greenpeace:
   - vermits het onvoltooide informatie betreft en er een groot gevaar
      bestaat dat er misverstanden ontstaan;
   - gelet op de schade die wordt toegebracht aan het internationaal
      belang, is het belang van openbaarheid van de interne “tussen”
      rapporteringen ver te zoeken en weegt dit niet op tegen de
      bescherming van de internationale betrekkingen;
                                                                       10

   -   vermits het publiek uiteindelijk door middel van een extensief en
       omvangrijk rapport geïnformeerd zal worden, is het belang van
       openbaarheid in deze minimaal.

1.9 Op haar vergadering van 31 maart 2014 neemt de Commissie kennis
van deze brief en wacht op de bijkomende toelichting die de secretaris
van de Commissie aan Delcredere heeft opgevraagd zodat voor de
Commissie duidelijk is of de verstrekte informatie al dan niet betrekking
heeft op de kredietverstrekking aan de onderneming Jan De Nul of ook
op andere kredietverstrekkingen.

1.10. Bij mail van 31 maart 2014 brengt de secretaris-generaal van
Delcredere de Commissie ter kennis dat de informatie uitsluitend te
maken heeft met andere dossiers en dat de rapportering voor het Sabetta-
dossier slechts plaatsvond in februari 2014.

   2. De ontvankelijkheid van het beroep

In haar beslissing 2014-3 oordeelde de Commissie dat het beroep
ontvankelijk is.

   3. De gegrondheid van de aanvraag

   3.1 De toepasselijkheid van de wet van 5 augustus 2006

3.1.1 De Commissie heeft in haar beslissing 2014-3 geoordeeld dat er
geen twijfel over kan bestaan dat Delcredere moet beschouwd worden
als een milieu-instantie in de zin van 3, 1°, a van de wet van 5 augustus
2006. Ze bevestigt hierbij enkel haar genomen beslissing op dit punt.

3.1.2 De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu-
informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4°
omschreven als:

        “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële
        vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende:
        a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer,
        de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de
        natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en
        zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten
                                                                         11

        met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de
        interactie tussen deze elementen;
        b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens
        met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de
        levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of
        kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen
        van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren
        zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten
        zoals bedoeld onder e);
        c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en
        bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden
        aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu
        of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld
        onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld
        onder e) ;
        d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met
        inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander
        vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van
        elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand
        van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld
        onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten;
        e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen
        hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen;
        f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand
        van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de
        toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals
        bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en
        bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te
        beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te
        voorkomen, in te perken of te compenseren;
        g) kosten-baten- en andere economische analyses en
        veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de
        onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten;
        h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”.

De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel
ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan
exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip
geen enge invulling mag worden gegeven.
                                                                       12

3.1.3 De Commissie bekrachtigt haar standpunt dat ze innam in haar
beslissing 2014-4 dat enkel gematerialiseerde informatie onder het
toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt, wat niet het geval
is voor telefonisch verstrekte informatie.

3.1.4 De Commissie dient zich bijgevolg enkel uit te spreken over
beschikbare informatie die in een gematerialiseerde vorm bestaat. In elk
geval blijkt uit de informatie die op grond van Annex III van de
Common Approaches wordt opgesomd, dat op zijn minst een gedeelte
van de informatie die in het kader van artikel 41 wordt verstrekt, als
milieu-informatie in de zin van de wet van 5 augustus moet worden
beschouwd.

   3.2 De mogelijkheid om artikel 32, § 2, 1° van de wet van 5 augustus
       2006 in te roepen

De Commissie ziet geen redenen om haar standpunt met betrekking tot
de mogelijkheid om artikel 32, § 2, 1° van de wet van 5 augustus 2006 in
te roepen, te wijzigen. Informatie die door Delcredere aan de OESO
wordt verstrekt, moet geacht worden gefinaliseerd te zijn althans vanuit
het oogpunt van Delcredere, ook al neemt de OESO geen genoegen met
de verstrekte informatie en verstrekt Delcredere nadien opnieuw
informatie. De gevraagde informatie kan dan ook hoogstens als
onafgewerkt worden beschouwd vanuit het oogpunt van de OESO. In
casu wordt echter toegang gevraagd tot de documenten die Delcredere
verstrekt aan de OESO. Het feit dat de informatie Delcredere verlaat en
toevertrouwd wordt aan een externe organisatie, leidt ertoe te besluiten
dat ze vanuit het oogpunt van Delcredere op het moment van de
verstrekking als afgewerkt moet worden beschouwd. Het feit dat
informatie verder wordt aangevuld,, doet daaraan geen afbreuk. Een
andere standpunt innemen, zou trouwens voor gevolg hebben dat deze
informatie volledig aan de openbaarmaking zou ontsnappen. Dit zou de
invoering zou betekenen van een absolute uitzonderingsgrond, wat
volgens het Grondwettelijk Hof in strijd is met artikel 32 van de
Grondwet. Aangezien het niet gaat om onafgewerkte informatie, moet de
Commissie ook niet verder onderzoeken of het openbaar maken ervan
aanleiding tot misvatting kan geven. In het kader van artikel 32, § 2, 1°
van de wet van 5 augustus 2006 moeten immers alle voorwaarden
cumulatief worden vervuld. Het niet voldoen aan één van de
                                                                         13

voorwaarden, leidt dan ook tot de niet toepasbaarheid van de
uitzondering.

   3.3 De inroepbaarheid van andere uitzonderingsgronden

3.3.1 De Commissie stelt zich heel wat vragen over de risico’s die de
openbaarmaking van de gevraagde informatie zou kunnen
teweegbrengen in het licht van artikel 27, § 1, 3° (het vertrouwelijk
karakter van de federale internationale betrekkingen van België en van
de betrekkingen van België met de supranationale instellingen en van
betrekkingen van de federale overheid met de gemeenschappen en
gewesten), in het licht van artikel 27, § 1, 7° (het vertrouwelijk karakter
van commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie
wordt beschermd om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren,
tenzij degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking
instemt). Zoals Delcredere zelf stelt, wordt de rapportering vaak tot het
minimum beperkt om reden van confidentialiteit van bedrijfsgegevens
en om reden van de concurrentiepositie van zowel ECA als de exporteur
tegenover andere ECA-leden. Delcredere moet trouwens de nodige
omzichtigheid aan de dag leggen ten aanzien van het verstrekken van
confidentiële bedrijfsgegevens, omdat zij geen enkele garantie heeft dat
de in het kader van de rapportering verstrekte informatie ook
daadwerkelijk geheim wordt gehouden. Er is evenmin in te zien dat de
openbaarmaking schade zou kunnen toebrengen aan de federale
internationale betrekkingen van België en van de betrekkingen van
België met de supranationale instellingen en van betrekkingen van de
federale overheid met de gemeenschappen en gewesten. Het spreekt
voor zich dat Delcredere geen informatie aan andere landen kan
verstrekken waardoor zij de federale internationale betrekkingen van
België en van de betrekkingen van België met de supranationale
instellingen en van betrekkingen van de federale overheid met de
gemeenschappen en gewesten schade zou toebrengen, aangezien zij geen
enkele garantie heeft deze informatie geheim wordt gehouden.
Bovendien blijkt uit de argumentatie van Delcredere zelf dat zij
nauwelijks vertrouwelijke informatie aan de OESO verstrekt, aangezien
zij zelf aangeeft dat de meeste informatie in het eindrapport is
opgenomen dat de OESO later actief openbaar maakt.

3.3.2 De Commissie wenst er bovendien op te wijzen dat de vraag of de al
dan niet openbaarmaking van de gevraagde informatie een meerwaarde
                                                                      14

biedt ten opzichte van de door de OESO publiek gemaakte rapportering
niet relevant is en geen element is waarmee rekening mag worden
gehouden bij de beoordeling van een aanvraag. Het komt enkel de
aanvrager toe om te beoordelen of de gevraagde informatie voor hem al
dan niet een meerwaarde biedt.

   4. Besluit

Op grond van haar onderzoek en de informatie die haar is verstrekt door
Delcredere en zonder dat zij in de mogelijkheid is geweest om kennis te
nemen van de informatie die Delcredere aan de OESO heeft verstrekt, is
de Commissie van oordeel dat zij weinig redenen ziet op grond waarvan
de gevraagde informatie niet openbaar zou moeten worden gemaakt.
Zonder bijkomende argumentatie die het inroepen van bepaalde
uitzonderingsgronden rechtvaardigen, ziet de Commissie in de huidige
stand van zaken, geen reden om de openbaarmaking van de gevraagde
informatie te weigeren. De Commissie roept Delcredere dan ook op om
tegen eind mei 2014 de Commissie inzage te geven in de betrokken
documenten en informatie die aan de OESO werd verstrekt, zodat de
Commissie op zijn minst kan nagaan of er toch eventueel bepaalde
uitzonderingsgronden moeten worden ingeroepen en als dit het geval is
in welke mate.

Brussel, 5 mei 2014.


De Commissie was als volgt samengesteld:

Martine Baguet, voorzitster
Frankie Schram, secretaris en lid
Marie De Lombaert, plaatsvervangend lid
Claudia Hildebrand, plaatsvervangend lid




   F. SCHRAM                                            M. BAGUET
   secretaris                                           voorzitster

transparencia/cadas/abelfedcadaenv/beslissing-fbc-2014-6/start.txt · Dernière modification : 2020/09/30 07:54 de 127.0.0.1