Avis 140-16

Source au format .pdf

Transposition

GEWESTEUJKE COMMISSIE VOOR DE TOEGANG TOT BESTUURSDOCUMENTEN VAN HET BRUSSELS
HOOFDSTEDELIJK G E WEST
Inzake : de heer Jan Laeremans / UNIA (Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme)
ADVIES nr. 140.16
Toepassing wordt gevraagd van artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. (hierna de wet)
Mogelljke toepassing van artikel 20 van de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur (hierna de ordonnantie)
1.  Voorwerp van de aanvraag en feitelijke voorafgaanden
Op 1 juli 2016 vroeg de advocaat van de heer Laeremans bij aangetekende zending om inzage van het dossier dat Unia aanlegde met betrekking tôt zijn client. Hij beroept zich in dit kader op de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.

Op 29 juli 2016 verstuurde UNIAeen antwoord aan de advocaat van de heer Laeremans waarin hem wordt meegedeeld dat er, gelet op de vakantieperiode, niet kan worden geantwoord op zijn vraag. In deze brief wordt daarnaastook het engagement opgenomen om een meer uitgewerkt antwoord te geven tegen eind augustus.

Op 2 augustus 2016 richt de advocaat van de heer Laeremans een schrijven aan Unia waarin hij stelt dat hij de brief van UNIA van 29 juli 2016 ontving buiten de in artikel 6, § 5 van de wet voorziene termijn. Hij besluit hieruit dat zijn aanvraag om inzage werd afgéwezen. Hij dient op basis van deze redenering een verzoek in tôt heroverweging van zijn verzoek om inzage.

Eveneens op 2 augustus 2016 richt de advocaat van de heer Laeremans een schrijven naar de Commissie voor de Toegang tôt Bestuursdocumenten waarin hij de Commissie om een advies vraagt in het kader van onderhavige zaak. Deze adviesvraag is gebaseerd op artikel 8, § 2 van de wet.

2. Ontvankelijkheid van de adviesaanvraag
De Commissie stelt vast dat de verzoeker, zoals voorgeschreven door artikel 20 van de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur, tegelijkertijd een verzoek tôt heroverweging tôt UNIA heeft gericht en een verzoek om advies aan de Commissie.

Deze adviesvraag voldoet dus aan de in artikel 20, eerste lid van de ordonnance vervatte vormvoorwaarde voor ontvankelijkheid.

Dit volstaat evenwel niet opdat de adviesaanvraag effectief ontvankelijk zou zijn. Om hierover te kunnen oordelen, is een verdergaande analyse vereist.

In dit kader dient vooreerst te worden opgemerkt dat de advocaat van de heer Laeremans zijn adviesvraag baseert op artikel 8, § 2 van de wet. Deze bepaling bevat de omschrijving van de adviesbevoegdheid van de fédérale Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten.

De Commissie voor de toegang tôt bestuursdocumenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is uiteraard niet bevoegd om een advies aan te leveren over de raadpleging van documenten waarvoor de fédérale Commissie bevoegd is.

Het loutere feit dat de adviesvraag een foutieve juridische referentie bevat, kan evenwel geen aanleiding geven tôt de onontvankelijkheid van de adviesvraag. Voor de ontvankelijkheid van een adviesvraag is vermelding van de rechtsgrond is immers niet vereist.

Ondanks voornoemde juridische vergissing zal dus moeten worden nagegaan of de Commissie voor de toegang tôt Bestuursdocumenten bevoegd is om een advies te geven over de feitenconstellatie die haar in casu wordt voorgelegd. Deze beoordeling zal moeten gebeuren in het lient van het artikel 20 van de ordonnance.

Opdat dit artikel van toepassing zou kunnen zijn op deze adviesaanvraag, is, krachtens artikel 2,1° van de ordonnantie vereist dat UNIA een administratieve eenheid is die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

UNIA werd opgericht door het Samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013 tussen de Fédérale Overheid, de Gewesten en de Gemeenschappen voor de oprichting van het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme onder de vorm van een gemeenschappelijke instelling zoals bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 (zoals bekrachtigd bij de Ordonnantie van 3 april 2014 houdende de instemming met het Samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013 tussen de Fédérale Overheid, de Gewesten en de Gemeenschappen voor de oprichting van het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme onder de vorm van een gemeenschappelijke instelling zoals bedoeld in artikel 92b/s van de bijzondere wet van 8 augustus 1980).

Krachtens artikel 2 van voornoemd samenwerkingsakkoord is UNIA een gemeenschappelijke instelling. Dit houdt in dat UNIA inderdaad een administratieve eenheid is in de zin van artikel 2,1" van de ordonnantie. Dît blîjkt ook uit de taken die aan UNIA worden toegekend.

UNIA hangt evenwel niet af van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de zin van het voornoemde artikel van de ordonnantie. Artikel 2, § 1 van het voornoemde samenwerkingsakkoord stelt immers
uitdrukkelijk dat UNIA "onafhankelijk" is. Dit impliceert dat er geen sprake kan zijn van afhankelijkheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het geven van een advies met betrekking tôt de inzage in de documenten van UNIA lijkt daarnaast ook strijdig met de vrijheîd die UNIA overeenkomstig artikel 2, § 3 van het Samenwerkingsakkoord genieten moetgenieten bij de uitoefening van zijn opdrachten.

Zoals uit voorgaande blijkt is de Commissie niet bevoegd om een advies te geven in het kader van deze zaak.

De heer Laeremans wordt uitgenodigd om zijn aanvraag te richten aan de fédérale Commissie.

De Commissie nam deze beslissing op 29 augustus 2016 op verslag van C. Aerts waarop aanwezig waren, M. Leroy, voorzitter van de Commissie, mevrouw C. Aerts en V. Goret, leden van de Commissie en K. Maerten, secretaris.

3. Advies
K. MAERTEN
Voorzitter
Secretaris