Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Date: 17/08/2020
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 17 augustus 2020 ADVIES 2020-108 met betrekking tot het verkrijgen van het administratief dossier opgesteld door de Veiligheid van de Staat in het kader van een aanvraag van de Belgische nationaliteit voor de kinderen (CTB/2020/97) 2 1. Een overzicht 1.1. Bij brief van 1 oktober 2019 vraagt meester Johannes Baelde, namens zijn cliënten, mevrouw X en haar kinderen Y Z, A B en C, aan de Veiligheid van de Staat om inzage en afschrift van het administratief dossier in het bezit van de Staatsveiligheid in hoofde van X in het kader van een verzoek tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit voor haar minderjarige kinderen. 1.2. Bij brief van 22 november 2019 weigert de Veiligheid van de Staat de toegang tot de documenten in het gevraagde dossier. Deze weigering wordt als volgt toegelicht: “In het kader van het verzoek tot verkrijging van de Belgische nationaliteit maakte de Veiligheid van de Staat een samenvattende nota over aan het parket van de Procureur des Konings, afdeling Brugge, over de inlichtingen waarover de Veiligheid van de Staat beschikt. U beschikt reeds over deze nota (zoals blijkt uit de bijlage bij uw brief van 1 oktober 2019). Deze inlichtingen zijn gebaseerd op een veelheid van informatie, die werd verzameld door de Veiligheid van de Staat. Hiertoe kunnen we beroep doen op publiek toegankelijke bronnen, maar evenzeer op discrete methodes om informatie te verzamelen. In zoverre de Veiligheid van de Staat over informatie zou beschikken betreffende uw cliënte, X, benadruk ik dat deze documenten (in hun volledigheid) op grond van de wet van 11 december 199[8] betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (‘classificatiewet’) zijn geclassificeerd. De kennisname ervan kan schade toebrengen aan de in artikel 3, § 1 van deze wet opgesomde beschermde belangen, waaronder de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde. De identiteit van menselijke bronnen en de informatie die deze bronnen leveren, evenals de technieken en de tactieken die de dienst inzet, alsook het actuele kennisniveau van de dienst worden beschermd door de classificatie. Artikel 26, § 1 van de classificatiewet sluit de toegang tot geclassificeerde documenten op basis van de wet openbaarheid van bestuur uit. Deze bepaling houdt in dat de wet openbaarheid van bestuur niet op deze documenten van toepassing is en de toegang tot deze documenten enkel mogelijk is onder de voorwaarden vermeld in de classificatiewet. 3 In die zin is het mij niet mogelijk om u méér informatie te verstrekken dan deze die al is vervat in de nota gericht aan het parket van de Procureur des Konings, afdeling Brugge, waarover u reeds beschikt. U stelt tevens in uw schrijven dat het verkrijgen van de inzage en het afschrift noodzakelijk is om onjuiste gegevens te kunnen zien aanpassen. Ik verwijs u er op dat de verwerking van de persoonsgegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt geregeld door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. 1.3. Bij brief van 11 mei 2020 verzoekt de aanvrager aan de Veiligheid van de Staat om haar beslissing te heroverwegen. Hij voert aan dat de beslissing over het verzoek onvoldoende werd gemotiveerd, omdat er slechts op algemene wijze werd verwezen naar artikel 3, § 1 van de Classificatiewet, waarbij slechts bij wijze van opsomming enkele specifieke belangen worden aangehaald, doch niet concreet wordt aangegeven welk document welk specifiek belang zou schaden. Hij voert ook aan dat er geen verdere informatie gegeven werd over de precieze datum van classificatie en de eventuele latere herevaluatie of mogelijke declassificatie. Hij verwijst hierbij naar de artikelen 3 en 17 van het koninklijk besluit van 24 maart 2000 ‘tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen’. 1.4. In een brief van 24 juni 2020 verstuurd via e-mail spreekt de Veiligheid van de Staat zich uit over het verzoek tot heroverweging en motiveert dit als volgt: “Ik heb het advies van de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten (hierna: CTB) tot op heden niet ontvangen. Volgens artikel 8, § 2, eerste lid, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) dient u terzelfdertijd met het verzoek tot heroverweging de CTB te verzoeken om een advies uit te brengen. Ik ben gehouden u een antwoord te geven op uw verzoek tot heroverweging binnen vijftien dagen na ontvangst van het advies van de CTB of na verloop van de termijn waarbinnen kennis moest worden gegeven van het advies. Zoals u weet, bepaalt artikel 8, § 2, derde lid, WOB uitdrukkelijk dat, wanneer de overheid niet antwoordt binnen de termijn van 15 dagen vanaf de ontvangst van het advies uitgebracht door de CTB of na verloop van de termijn waarbinnen kennis moest worden gegeven van het advies, het 4 verzoek geacht wordt afgewezen te zijn. Het is mogelijk dat u deze brief ontvangt na afloop van de termijn van 15 dagen waarvan sprake is in artikel 8, § 2, derde lid WOB. Toch wens ik teneinde elke dubbelzinnigheid op te heffen en voor de goede orde, namens de Veiligheid van de Staat, mijn standpunt in mijn schrijven van 22 november 2019 te bevestigen en wens u tevens nog enige bijkomende toelichting te verstrekken omtrent de redenen waarom ik u geen inzake kan verstrekken in deze documenten. In het kader van het verzoek tot verkrijging van de Belgische nationaliteit maakte de Veiligheid van de Staat een samenvattende nota over aan het parket van de Procureur des Konings, afdeling Brugge, over de inlichtingen waarover de Veiligheid van de Staat beschikt. U beschikt reeds over deze nota (zoals blijkt uit de bijlage bij uw brief van 1 oktober 2019). Deze inlichtingen zijn gebaseerd op een veelheid van informatie, die werd verzameld door de Veiligheid van de Staat. Hiertoe kunnen we beroep doen op publiek toegankelijke bronnen, maar evenzeer op discrete methodes om informatie te verzamelen. In zoverre de Veiligheid van de Staat over informatie zou beschikken betreffende uw cliënte, X, benadruk ik nogmaals dat deze documenten (in hun volledigheid) op grond van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (‘classificatiewet’) zijn geclassificeerd. De kennisname ervan kan schade toebrengen aan de in artikel 3, § 1 van deze wet opgesomde beschermde belangen, waaronder de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde. De identiteit van menselijke bronnen en de informatie die deze bronnen leveren, evenals de technieken en de tactieken die de dienst inzet, alsook het actuele kennisniveau van de dienst worden beschermd door de classificatie. Artikel 26, § 1 van de classificatiewet sluit de toegang tot geclassificeerde documenten op basis van de wet openbaarheid van bestuur uit. Deze bepaling houdt in dat de wet openbaarheid van bestuur niet op deze documenten van toepassing is en de toegang tot deze documenten enkel mogelijk is onder de voorwaarden vermeld in de classificatiewet. Artikel 8 van voormelde wet bepaalt dat niemand toegang heeft tot geclassificeerde informatie, documenten of gegevens, materieel, materialen of stoffen, tenzij hij houder is van een overeenstemmende veiligheidsmachtiging EN voor zover de kennisname en de toegang noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn functie of zijn opdracht 5 […]. Indien ik de veiligheidsregels zou miskennen die opgenomen zijn in voormeld wettelijk kader betreffende geclassificeerde documenten, stel ik mij bloot aan strafrechtelijke sancties op grond van artikel 11 van de classificatiewet. Het feit dat ik vaststel dat de kennisname van deze documenten schade toebrengt aan de in artikel 3, § 1 opgesomde belangen, waaronder de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, volstaat om de documenten te classificeren. Het verder inhoudelijk concretiseren zou haaks staan op het doel van het classificeren, met name het beschermen van het document tegen een niet-geëigende aanwending die schade toebrengt aan de veiligheid van de Staat. Overigens wijs ik u er ook op dat de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen stelt dat deze motivering niet formeel moet gebeuren wanneer dit de veiligheid van de Staat in het gedrang zou brengen of indien dit afbreuk kan doen aan de bepalingen van de geheimhoudingsverplichting1. Overigens vergist u zich wanneer u stelt dat ik genoodzaakt ben om u verdere info te geven omtrent de precieze datum van classificatie en de eventuele later herevaluatie of mogelijke declassificatie. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen bepaalt enkel dat alleen de overheid van oorsprong (houder van een veiligheidsmachtiging van ten minste het niveau “geheim”) kan overgaan tot een classificatie, tot een wijziging van het classificatieniveau of tot een declassificatie. Artikel 17 van voormeld koninklijk besluit betreft de procedure tot vernietiging van geclassificeerde documenten. Uit geen van beide bepalingen kan afgeleid worden dat u op de hoogte moet worden gesteld van de precieze datum van classificatie en de eventuele latere herevaluatie of mogelijke declassificatie. In die zin is het mij niet mogelijk om u méér informatie te verstrekken dan deze die al is vervat in de samenvattende nota gericht aan het parket van de Procureur des Konings, afdeling Brugge, waarover u reeds beschikt en die u bijgevolg ook kan betwisten met concrete elementen tijdens een eventuele aanhangigmaking van de zaak voor de rechtbank van eerste aanleg. In verschillende strafzaken waarbij het Europees hof voor de 1 Artikelen 4, 1° en 4° van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. 6 Rechten van de Mens besloot dat er geen schending was van artikel 6 (1) EVRM, nam het Hof mee in rekening dat er een summiere (niet- vertrouwelijke) samenvatting werd verstrekt aan de verzoeker van de vertrouwelijke informatie en de verzoeker deze informatie kon betwisten (zie EHRM, Fitt t. Verenigd Koninkrijk, 16 februari 2000, § 47 en EHRM, Botmeh en Alami t. Vereniged Koninkrijk, 7 juni 2007, §§ 43-44). Ik wijs u er tevens nogmaals op dat de verwerking van de persoonsgegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt geregeld door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Om de discretie van inlichtingenonderzoeken te vrijwaren, verzamelen en verwerken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten persoonsgegevens zonder goedkeuring en buiten medeweten van de betrokkenen. Dit werd zo bepaald door de wetgever. Deze maatregel is van belang om de discretie van onze inlichtingenonderzoeken te vrijwaren en is noodzakelijk voor de bescherming van onze nationale veiligheid. U heeft echter het recht om u te wenden tot het Vast Comité I (http://www.comitei.be) met een verzoek tot nazicht van de gegevens waarover de Veiligheid van de Staat mogelijks beschikt1. Dit verzoek moet, gedateerd, ondertekend en gemotiveerd zijn. U dient bovendien een bewijs van identiteit toe te voegen.2 Het Comité I zal daarop contact opnemen met mijn diensten om de controle uit te voeren. Na afloop zal het Comité I u dan op de hoogte brengen dat de controle werd verricht, zonder dat er informatie wordt vrijgegeven over de inhoud van een eventueel dossier. In het kader van deze controle, beschikt het Comité I over verschillende bevoegdheden. U kan deze terugvinden in artikel 51/3 van de wet van 18 1 Zie de artikelen 79 en 80 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. 2 Zie artikel 51/2 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. 7 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.” 1.5. Bij brief van 17 juli 2020 wendt de aanvrager zich opnieuw tot de Veiligheid van de Staat. Hij stelt daarin dat al hij al een eerste poging per fax heeft gedaan om het “verzoek tot afschrift en inzage van haar dossier in heroverweging te nemen, doch omdat er op dat moment geen ontvangstbevestiging van de fax werd ontvangen, werd geen verzoek tot advies aan de Commissie openbaarheid van bestuur gericht, aangezien hiervan het bewijs van verzending van het verzoek tot herinoverwegingname aan de VSSE gevoegd dient te worden. Hierdoor werd reeds een antwoord ontvangen op 24 juni 2020, doch waarbij geen advies verleend werd door de Commissie”. 1.6. Bij brief van 17 juli 2020 verzoekt de aanvrager de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd, om een advies. 8 2. De beoordeling van de adviesaanvraag De Commissie is van mening dat zij niet kan ingaan op de nieuwe adviesaanvraag. De aanvrager kan zich niet verschuilen achter het feit dat hij geen ontvangstbevestiging kreeg over zijn verzoek tot heroverweging van 11 mei 2020 en hij daarom geen advies aan de Commissie had gericht. Artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 vereist immers dat het verzoek tot heroverweging aan de betrokken administratieve overheid en het verzoek om advies aan de Commissie tegelijkertijd werden ingediend. De aanvrager heeft dit duidelijk nagelaten. Ondertussen heeft de Veiligheid van de Staat over het verzoek tot heroverweging een beslissing genomen. Tegen deze beslissing staat geen administratief beroep meer open, maar kan de aanvrager zich in principe enkel tot de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, wenden. Vereist is echter met het oog op een ontvankelijk verzoek bij de raad van State dat hij vooraf de door de openbaarheidswet georganiseerde administratieve beroepsprocedure op een correcte wijze heeft doorlopen, wat in casu niet het geval is. Brussel, 17 augustus 2020. F. SCHRAM K. LEUS secretaris voorzitster