Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Date: 17/02/2020
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 17 februari 2020 ADVIES 2020-18 met betrekking tot het verkrijgen van inzage en kopie van een fiscaal dossier van een accountantskantoor (CTB/2020/7) 2 1.1. Bij e-mail van 10 januari 2020 verzoekt meester Brecht Lambrecht de FOD Financiën, namens de gezamenlijke vennootschap LBK Accountancy en voor de huidige (overblijvende) aandeelhouders en bestuurders Tim Coppens en Geert Cackebeke, inzage en kopie van het fiscaal dossier Accountantskantoor Van den Broeck-Vandecasteele CVOA (BE0677750282), meer bepaald in volgende documenten: de (goedgekeurde) notulen en de aangifte vennootschapsbelasting evenals de jaarrekening waarop deze aanslag steunt. 1.2. Bij e-mail van 16 januari 2020 vraagt de FOD Financiën aan de aanvrager of hij ook een mandaat heeft voor de CVOA Accountantskantoor Van den Broeck-Vandecasteele. 1.3. Bij e-mail van 20 januari 2020 verduidelijkt de aanvrager namens wie hij optreedt. 1.4. Bij e-mail van 22 januari 2020 wijst de FOD Financiën het verzoek om toegang tot de gevraagde bestuursdocumenten af: “Er mogen aan mandatarissen in geen geval meer inlichtingen worden gegeven dan de belastingplichtige zelf zou kunnen bekomen (artikel 337/23 COMIB). Uit de door u verstrekte inlichtingen blijkt dat u niet optreedt voor hogergenoemde vennootschap CVOA Accountantskantoor Van den Broeck-Vandecasteele, doch voor de CVBA LBK Accountancy. Voor rechtspersonen kan enkel toestemming tot inzage verleend worden aan de personen die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigen. Op grond van de informatie die in ons bezit is, zijn wij bijgevolg van oordeel dat inzage geven in het fiscaal dossier van betrokken vennootschap een schending zou inhouden van het beroepsgeheim t.o.v. die vennootschap. Bijgevolg is de administratie genoodzaakt de inzage in hogergenoemd dossier op basis van artikel 337 WIB en de uitzonderingsgrond bepaald in artikel 6, § 2, 2° van de Wet van 11 april 1994 te weigeren. Artikel 6, § 2, 2° van de Wet van 11 april 1994 bepaalt immers: Art. 6, § 2. Een federale of niet-federale administratieve overheid wijst de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument, die met toepassing van deze wet is gedaan, af, 3 wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet: 2° aan een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting; De wettelijke geheimhoudingsplicht waarvan sprake in de Wet van 11 april 1994 volgt uit het artikel 337 WIB 92: Hij die, uit welke hoofde ook, optreedt bij de toepassing van de belastingwetten of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen, is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft. Er dient bij het inroepen van deze weigeringsgrond geen belangenafweging gemaakt te worden. Deze uitsluitingsgrond heeft een absoluut karakter (advies van de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten (nr. I/CAD/94/9, dd. 26 september 1994). Er werd reeds aangenomen dat artikel 337 WIB 92 een wetsbepaling is die onder deze uitzonderingsgrond valt (advies van de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten, nr. I/CTB/94/49, dd. 19 december 1994).” 1.5. Omdat hij het niet eens is met dit standpunt verzoekt de aanvrager de FOD Financiën op 3 februari 2020 haar weigeringsbeslissing te heroverwegen. Hij licht toe dat met betrekking tot de goedgekeurde notulen en de aangifte van de vennootschapsbelasting en de jaarrekening waarop deze aanslag steunt voor de twee laatste aanslagjaren 2018-2019 de neergelegde (vereenvoudigde) boekhouding en afschrijvingstabel, en de notulen van de jaarvergadering tot goedkeuring, noodzakelijk zijn om na te gaan of de betreffende uitgetreden aandeelhouders hun verbintenissen zijn nagekomen. Het betreft informatie gevraagd over een rechtspersoon, die geen persoonlijke informatie over een natuurlijke persoon betreft. Hij vermeldt ook nog dat in ondergeschikte orde zijn cliënte minstens volgende (beperkte) stukken nodig heeft over de laatste twee aanslagjaren 2018-2019: - verzoek tot indienen aangifte vennootschapsbelasting (vermoedelijk ergens in sep. 2019) 4 - datum indienen fiscale aangifte Aangifte zelf - balans (inclusief vaste activa 1e bladzijde) + klasse 2-rekeningen - afschrijvingstabel Als een toelichtende of inleidende brief bij de neerlegging door de accountant of de zaakvoerder of de boekhouder is bijgesloten, wenst hij daarvan evenzeer een kopie. Daarnaast verduidelijkt de aanvrager dat zijn cliënte ook een wettelijke plicht heeft tot het opvragen van attesten (5-tal attesten ter kennis te brengen aan de overheden, vier aan de FOD, en één aan de Vlaamse Administratie), die zij evenzeer is nagekomen als overlater. Hij vraagt bij e-mail van dezelfde datum de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, een advies uit te brengen. 1. De ontvankelijkheid van de aanvraag De Commissie stelt vast dat het verzoek om advies ontvankelijk is. De aanvrager heeft immers voldaan aan de gelijktijdigheid van het verzoek tot heroverweging aan de FOD Financiën en het verzoek om advies aan de Commissie, zoals bepaald in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 ‘betreffende de openbaarheid van bestuur’ (hierna: wet van 11 april 1994) 2. De gegrondheid van de aanvraag Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 huldigen principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De toegang tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer één of meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004, overweging B.3.2). Uitzonderingsgronden moeten steeds beperkend worden geïnterpreteerd. De Commissie stelt vast dat de FOD Financiën artikel 337 WIB inroept in combinatie met artikel 6, § 2, 2°, van de wet van 11 april 1994 om de openbaarmaking te weigeren. De Commissie heeft doorheen haar 5 adviespraktijk de inroepbaarheid van deze uitzonderingsgrond verder uitgewerkt. In de eerste plaats stelt de Commissie vast dat over de draagwijdte van artikel 337 WIB verschillende opvattingen bij rechtbanken, gerechtshoven en de Raad van State bestaan. Los daarvan wenst de Commissie op te merken dat zij in verschillende adviezen heeft toegelicht dat bij artikel 337 WIB slechts een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd aan individuele ambtenaren, maar niet aan de FOD Financiën als organisatie. Het recht van toegang tot bestuursdocumenten regelt de verhouding van burgers en bedrijven tegenover een organisatie en niet tegenover individuele ambtenaren, zodat de Commissie zoals zij al in meerdere adviezen heeft uiteengezet niet langer inziet dat artikel 337 WIB een wettige grondslag vormt die kan worden ingeroepen in het kader van de wet van 11 april 1994. Het gevolg is dan ook dat diegene die de FOD Financiën vertegenwoordigt, ertoe gehouden is de beslissing over de openbaarmaking van een bestuursdocument te nemen. Deze beslissingsbevoegdheid kan natuurlijk ook worden gedelegeerd voor zover deze duidelijk, specifiek en voldoende openbaar werd gemaakt. Dit neemt niet weg dat informatie over rechtspersonen eventueel onder andere uitzonderingsgronden kan worden gebracht. Zo wenst de Commissie erop te wijzen dat bepaalde informatie van rechtspersonen onder artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 kan vallen. Dit artikel bepaalt dat een federale of niet-federale administratieve overheid de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument, die met toepassing van deze wet is gedaan, afwijst, wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet: 1° aan de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift heeft ingestemd. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten voor de Mens over artikel 8 EVRM en van het Grondwettelijk Hof over artikel 8 EVRM en artikel 22 van de Grondwet blijkt dat ook rechtspersonen en niet enkel natuurlijke personen bescherming genieten van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het is aan de FOD Financiën om te bepalen in welke mate de informatie in de gevraagde bestuursdocumenten onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is terug te brengen. Bovendien moet zij in concreto aantonen in welke mate het verstrekken van de gevraagde informatie afbreuk doet aan de persoonlijke levenssfeer. Het feit dat bepaalde informatie betrekking heeft op de persoonlijke levenssfeer is immers op zich niet afdoende om de openbaarmaking te weigeren. Artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 bevat een absolute 6 uitzonderingsgrond wat impliceert dat geen belangenafweging dient plaats te vinden doch stelt de aangezochte overheid niet vrij om in concreto aan te tonen dat met het verschaffen van de gevraagde toegang afbreuk aan de persoonlijke levenssfeer wordt gedaan. Hoe dan ook moet voor geen enkele uitzonderingsgrond rekening worden gehouden met persoonlijke belangen, tenzij voor documenten van persoonlijke aard. De gevraagde informatie valt geenszins onder dit soort van bestuursdocumenten. De Commissie heeft verder doorheen haar adviespraktijk verduidelijkt dat artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 niet kan worden ingeroepen mocht blijken dat de gevraagde informatie absoluut nodig is voor het bepalen van de belastingtoestand van de aanvrager. Bij uitbreiding is de Commissie van oordeel dat dit ook geldt wanneer de aanvrager om te voldoen aan wettelijke voorschriften over bepaalde informatie moet beschikken die hij op geen andere wijze kan verkrijgen. Ten slotte, wenst de Commissie het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking te benadrukken. Op grond hiervan kan slechts de informatie in een bestuursdocument die onder een uitzonderingsgrond valt aan de openbaarheid worden onttrokken. Alle andere informatie moet evenwel openbaar worden gemaakt. Brussel, 17 februari 2020. F. SCHRAM K. LEUS secretaris voorzitster