Table des matières

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 19

Met betrekking tot de vraag om advies over een ontwerp van ministerieel besluit over de Diplomatieke Commissie

Date: 13/02/2017

Transposition

 Commissie voor de toegang tot en het
 hergebruik van bestuursdocumenten

       Afdeling openbaarheid van bestuur




                    13 februari 2017




                  ADVIES 2017-19

   met betrekking tot de vraag om advies over een
ontwerp van ministerieel besluit over de Diplomatieke
                    Commissie
                     (CTB/2017/12)
                                                                         2

1. Een overzicht

1.1. Bij mail van 31 januari 2017 vraagt de heer Rudi Veestraeten,
namens de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking een advies over een ontwerp van
ministerieel besluit over de Diplomatieke Commissie.

   2.    De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie is van mening dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. De
aanvraag op grond van artikel 8, § 3 van de wet van 11 april 1994
betreffende de openbaarheid van bestuur maakt het mogelijk dat een
federale administratieve overheid de Commissie kan raadplegen. De FOD
Buitenlandse         Zaken,        Buitenlandse       Handel        en
Ontwikkelingssamenwerking is een federale administratieve overheid.

   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

3.1. De Commissie stelt het zeer op prijs dat via dit ministerieel besluit
voorzien wordt in een delegatieregeling voor wat betreft de toegang tot
bestuursdocumenten in het bezit van de FOD Buitenlandse Zaken,
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

3.2. Bij gebrek aan de aanhef, moet de Commissie opmerken dat zij over
geen enkele informatie beschikt over de wettelijke en reglementaire
grondslag waarop het voorstel van ministerieel besluit is gebaseerd.

Uit de titel van het voorstel van ministerieel besluit, namelijk
“Ministerieel besluit houdende de toepassing van de wet van 11 april
1994 betreffende de openbaarheid van bestuur bij de FOD Buitenlandse
Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, met
betrekking tot de openbaarheid van bestuursdocumenten” leidt de
Commissie af dat deze tekst bedoeld is om te worden toegepast in het
kader van de wet van 11 april 1994. Deze wet op zichzelf vormt geen
grondslag voor het ministerieel besluit noch één van de koninklijke
besluiten die eraan uitvoering geven, moet op zijn minst worden
vermeld in de aanhef van het besluit onder de vorm van een overweging.

Als het de bedoeling is van de auteur van het voorstel van ministerieel
besluit om dit kader te overschrijden door het ook van toepassing te
                                                                          3

maken in het kader van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de
toegang tot milieu-informatie, dan wenst de Commissie erop te wijzen
dat dit niet kan omdat deze laatste wet uitdrukkelijk in artikel 22 bepaalt
dat de beslissing over de aanvraag wordt genomen, onverminderd
delegatie, door een bevoegd leidinggevend personeelslid van een milieu-
instantie die over de milieu-informatie beschikt. Wanneer in het kader
van deze wet in een delegatie wordt voorzien, dan kan dit enkel
gebeuren door de in de wet van 5 augustus 2006 vermelde houders van
de beslissingsbevoegdheid.

3.3. De Commissie stelt vast dat het niet altijd duidelijk is, wie op een
gegeven moment bevoegd is, omdat het ontwerp van ministerieel besluit
vermeldt dat de voorzitter van het directiecomité, de directeurs-generaal
en de directeurs van een stafdienst op gelijke voet houders zijn van de
beslissingsbevoegdheid vervat in de wet op de openbaarheid van bestuur.

Als het voorstel van voorstel van besluit tot doel heeft aan de vermelde
ambtenaren de bevoegdheid te verlenen die bij de minister berust om
bepaalde beslissingen te nemen, is het belangrijk om elke juridische
onzekerheid tegenover derden te voorkomen dat deze delegaties
duidelijk zijn afgebakend met betrekking tot de materiële bevoegdheid
die wordt gedelegeerd en door wie ze worden uitgeoefend. Op dit punt
mist het voorstel van besluit de noodzakelijke duidelijkheid en moet het
worden verduidelijkt.

3.4. Wat betreft de Diplomatieke commissie, is de Commissie niet in de
mogelijkheid om de beoordelen of de auteur van het ontwerp van besluit
over de noodzakelijke reglementaire bevoegdheid beschikt om de
commissie op te richten en te regelen. De afdeling wetgeving van de
Raad van State zal zich op dit punt moeten uitspreken, evenals over deze
bevoegdheid, wat de bepaling betreft die opgenomen zal moeten worden
in dit besluit in verband met de samenstelling, de opdracht en de
werkingsregels van de commissie. Het is onder dit belangrijk voorbehoud
dat de volgende overwegingen worden gemaakt.

De Commissie wenst erop te wijzen dat het aangewezen is om ook een
termijnregeling op te nemen. Artikel 6, § 5 van de wet van 11 april 1994
betreffende de openbaarheid van bestuur bepaalt immers dat in principe
een federale administratieve overheid onmiddellijk op een aanvraag
dient in te gaan en wanneer dit niet mogelijk is binnen een termijn van
                                                                      4

dertig dagen na ontvangst van de aanvraag aan de verzoeker kennis geeft
van de redenen van het uitstel of de afwijzing. Die termijn kan worden
verlengd, maar in dit geval kan de termijn nooit met meer dan vijftien
dagen worden verlengd en dient de beslissing over de verlenging binnen
de oorspronkelijke termijn van dertig dagen ter kennis van de aanvrager
te worden gebracht. In geen geval mag het raadplegen van de
Diplomatieke Commissie dan ook een reden zijn om de termijnen
bepaald in de wet van 11 april 1994 te overschrijden.




Brussel, 13 februari 2017.




   F. SCHRAM                                           M. BAGUET
   secretaris                                          voorzitster