Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Date: 20/12/2016
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 20 december 2016 ADVIES 2016-131 met betrekking tot de weigering om toegang te verlenen tot een door de minister met een farmaceutische firma afgesloten contract (CTB/2016/129) 2 1. Een overzicht 1.1. Bij mail van 29 november 2016 vraagt de heer X aan de minister van Volksgezondheid en Welzijn, mevrouw Maggie De Block, om een kopie van de overeenkomst die ze heeft ondertekend met het bedrijf Alexion over de terugbetaling van het middel Soliris. Die vraag werd haar ook bezorgd via een aangetekende brief. 1.2. Bij mail van 2 december 2016 antwoordt de woordvoerster van de minister dat het princiepsakkoord dat bereikt werd met de firma Alexion geen bestuursdocument is en niet valt onder de toepassing van de wet van 11 april 1994. 1.3. Bij mail van 2 december 2016 verzoekt X de minister de beslissing te heroverwegen. Bij mail van dezelfde dag wordt ook een verzoek om advies gericht aan de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd. 2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De Commissie is van mening dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. Het verzoek tot heroverweging aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en het verzoek om advies aan de Commissie werden tegelijkertijd ingediend zoals artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 voorschrijft. 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag De Commissie moet vooreerst opmerken dat artikel 6, § 5 van de wet van 11 april 1994 bepaalt dat “de federale administratieve overheid” die niet onmiddellijk op een vraag om openbaarheid kan ingaan of ze afwijst, binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de aanvraag aan de verzoeker kennis geeft van de redenen van het uitstel of de afwijzing. In principe kan de beslissing behoudens uitdrukkelijke en specifieke delegatie aan iemand die met overheidsgezag is bekleed enkel worden genomen door de betrokken minister, ook als de aanvraag tot de administratie is gericht waarvoor de minister bevoegd is. Een woordvoerster is slechts een persoonlijke medewerkster van de minister 3 en kan dan ook niet in plaats van de minister antwoorden op een vraag tot openbaarmaking van een bestuursdocument. Vervolgens moet de Commissie erop wijzen dat artikel 1, tweede lid, 2° van de wet van 11 april 1994 een bestuursdocument definieert als “alle informatie, in welke vorm, waarover een administratieve overheid beschikt”. Het betrokken document moet hoe dan ook geen bestuurshandeling inhouden. Het is voldoende dat de minister in haar officiële hoedanigheid een document heeft ondertekend, of een document in haar bezit heeft dat dit document als een bestuursdocument moet worden gekwalificeerd. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet werd trouwens gepreciseerd dat het begrip betrekking heeft op “schriftelijke stukken, geluids- en beeldopnamen, met inbegrip van de gegevens vervat in de geautomatiseerde informatieverwerking; verslagen, studies, zelfs van niet-ambtelijke adviescommissies, sommige notulen en processen-verbaal, statistieken, administratieve richtlijnen, omzendbrieven, contracten en vergunningen, registers van openbaar onderzoek, examencohiers, films, foto’s, waarover een overheid beschikt (Parl.St. Kamer, 1992 – 1993, nr. 1112/1, 11 – 12; Parl.St. Kamer, 1992 – 1993, nr. 1112/13, 31). Verder slaat het begrip ook op “steekkaarten, magneetbanken, diskettes en andere dragers van het manueel of automatisch verwerken van gegevens.” (Parl.St. Kamer, 1992 – 1993, nr. 1112/13, 9). Bovendien werd beklemtoond dat de opgesomde documenten enkel een exemplatief karakter hadden en geenszins tot doel hebben het begrip te beperken Parl.St. Senaat, 1993 – 1994, nr. 999/2, 9). Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur huldigen principieel het recht van toegang tot alle bestuursdocumenten. De toegang tot bestuursdocumenten kan slechts worden geweigerd wanneer het belang ontbreekt voor de toegang tot een document van persoonlijke aard en wanneer één of meer uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen die zich bevinden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en op pertinente wijze kan worden gemotiveerd. Slechts uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004, overweging B.3.2). 4 De Commissie wenst te benadrukken dat wanneer eventueel uitzonderingsgronden moeten worden ingeroepen, de uitzonderingsgronden in artikel 6, § 1 een relatief karakter hebben wat inhoudt dat het niet voldoende is om een bepaald belang in te roepen. Er is op zijn minst vereist dat de openbaarheid schade toebrengt aan een bepaald belang en dat het belang dat gediend is met de openbaarmaking niet zwaarder weegt dan het beschermde belang. In casu moet de Commissie er alvast op wijzen dat het belang dat gediend is met de openbaarmaking in casu heel zwaar weegt. Het onderwerp heeft immers het voorwerp uitgemaakt van een publieke en politieke discussie. Bovendien wil de Commissie de minister wijzen op het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking wat inhoudt dat zelfs wanneer uitzonderingsgronden moeten of kunnen worden ingeroepen, dit slechts voor gevolg heeft dat informatie voor zover dit onder een uitzonderingsgrond kan worden geheim gehouden, maar dat alle andere informatie openbaar moet worden gemaakt. Brussel, 20 december 2016. F. SCHRAM M. BAGUET secretaris voorzitster