Table des matières

Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis

Advies 61

Over de weigering om toegang te geven tot het akkoord over de verlengde uitbating van de kernreactoren Doel 1 en Doel 2

Date: 7/9/2015

Transposition

 Commissie voor de toegang tot en het
 hergebruik van bestuursdocumenten

       Afdeling openbaarheid van bestuur




                      7 september 2015




                    ADVIES 2015-61

 over de weigering om toegang te geven tot het akkoord over
de verlengde uitbating van de kernreactoren Doel 1 en Doel 2


                       (CTB/2015/59)
                                                                           2

   1. Een overzicht

1.1 Bij mail en brief van 29 juli 2015 vraagt de heer Eloi Glorieux namens
Greenpeace aan de Minister bevoegd voor Energie, Leefmilieu en
Duurzame Ontwikkeling om een kopie van het akkoord tussen de
minister en Electrabel/Engie over de verlengde uitbating van de
kernreactoren Doel 1 en Doel 2

1.2 Bij brief van 31 juli 2015 weigert de bevoegde minister om toegang te
verlenen van de gevraagde documenten. In de eerste plaats stelt ze dat de
e-mail niet voldoet aan de wettelijke vereisten op basis van de wet van
11 april 1994 met betrekking tot de openbaarheid van bestuur en dat de
mail gericht was aan een lid van het kabinet, wat geen administratieve
overheid is. Daarnaast stelt de minister dat het gevraagde document nog
niet bestaat en verwerpt ze de aanvraag op grond van artikel 6, § 3, 3°
van de wet van 11 april 1994 betreffende de verplichte vermeldingen op
bepaalde verkiezingsdocumenten. Verder stelt de minister dat de
aanvraag moet worden verworpen op grond van artikel 6, § 3, 1° van de
wet van 11 april 1994, omdat het gaat om onafgewerkte documenten.

1.4 Omdat hij het niet eens is met dit standpunt van de minister, dient de
heer Glorieux bij mail van 5 augustus 2015 een verzoek tot
heroverweging in bij de minister bevoegd voor Energie, Leefmilieu en
Duurzame Ontwikkeling. Bij mail van diezelfde dag dient hij ook een
verzoek om advies in bij de Commissie voor de toegang tot en het
hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur,
hierna Commissie genoemd.

   2.    De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag

De Commissie stelt vast dat de aanvrager tegelijkertijd zoals artikel 8, § 2
van de wet van 11 april 1994 voorschrijft een verzoek tot heroverweging
aan de bevoegde Minister en een verzoek om advies aan de Commissie
heeft ingediend. Bijgevolg is het verzoek om advies ontvankelijk.
                                                                           3

   3. De gegrondheid van de adviesaanvraag

De Commissie wenst er de minister vooraf op te wijzen dat artikel 5 van
de wet van 11 april 1994 stelt de inzage, uitleg of mededeling in afschrift
van een bestuursdocument geschiedt op aanvraag. Uit de context van
deze bepaling blijkt dat een aanvraag schriftelijk dient te gebeuren.
Schriftelijk betekent niet dat een brief moet worden gestuurd, maar wel
dat de aanvrager gebruik kan maken van alle wijzen van communiceren
die op vandaag als schriftelijk moeten worden beschouwd, namelijk bij
brief, bij fax, bij e-mail of via het invullen van een webformulier. Door te
stellen dat onder schriftelijk enkel een brief kan worden begrepen, voegt
de minister een voorwaarde toe die niet in de wet van 11 april 1994 zelf
aanwezig is. Dit is bovendien volledig in strijd met de geest van artikel
32 van de Grondwet dat aan elke burger een fundamenteel recht van
toegang tot bestuursdocumenten toekent, recht dat niet nodeloos mag
worden ingeperkt. Los daarvan werd de aanvraag trouwens in casu zowel
per brief als per e-mail ingediend. Het is wel correct dat leden van het
kabinet persoonlijke medewerkers zijn van de minister en door de Raad
van State niet als medewerkers van een administratieve overheid worden
beschouwd. Het verhindert niet wanneer kabinetsleden een aanvraag
ontvangen zij als medewerkers van de minister deze vraag aan de
minister dienen door te geven. Het is wel aangewezen dat de minister
kenbaar maakt op welke wijze de burger zich het best via e-mail tot haar
richt, zodat kan vermeden worden dat elke kabinetsmedewerker vragen
om toegang ontvangt en een vlotte verwerking van vragen om toegang
optimaal kan plaatsvinden. Het feit dat de aanvraag gericht was aan een
kabinetsmedewerker is dan ook geen reden om het verzoek af te wijzen.
Bovendien werd in casu tevens een brief direct aan de minister zelf
gericht.

Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de
openbaarheid van bestuur huldigen principieel het recht van toegang tot
alle bestuursdocumenten. De toegang tot bestuursdocumenten kan
slechts worden geweigerd wanneer het belang ontbreekt voor de toegang
tot een document van persoonlijke aard en wanneer één of meer
uitzonderingsgronden kan of moet worden ingeroepen die zich bevinden
in artikel 6 van de wet van 11 april 1994 en dit inroepen in concreto en
op     pertinente    wijze    kan     worden      gemotiveerd.   Slechts
uitzonderingsgronden die bij wet zijn opgelegd kunnen worden
ingeroepen en bovendien geldt dat ze beperkend geïnterpreteerd moeten
                                                                         4

worden (Arbitragehof, arrest nr. 17/97 van 25 maart 1997, overweging
B.2.1 en 2.2 en Arbitragehof, arrest nr. 150/2004 van 15 september 2004,
overweging B.3.2).

In casu roept de minister verschillende redenen in om de
openbaarmaking te weigeren. In de eerste plaats stelt ze dat het
gevraagde document nog niet bestaat. De minister verwijst naar het feit
dat een wet goedgekeurd moet worden door het parlement vooraleer
eender welke overeenkomst getekend kan worden. Het is onduidelijk
over welke wet de minister het heeft. In elk geval heeft de Kamer van
Volksvertegenwoordigers de wet van 28 juni 2015 tot wijziging van de
wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie
voor industriële elektriciteitsproductie met het oog op het verzekeren
van de bevoorradingszekerheid op het gebied van energie goedgekeurd
op 18 juni 2015. Deze wet is ondertussen verschenen in het Belgisch
Staatsblad op 6 juli 2015 en bevat in artikel 3 de grondslag voor het
afsluiten door de federale Staat van een overeenkomst met de eigenaar
van de kerncentrales Doel 1 en Doel 2. Voor zover nog een andere wet
nodig is om een overeenkomst te kunnen afsluiten, is de communicatie
van de minister alvast verwarrend, aangezien het verzoek om toegang tot
de betrokken overeenkomst op deze perscommunicatie berust.
Bovendien kan de uitzonderingsgrond van artikel 6, § 3, 1° van de wet
van 11 april 1994 niet zomaar worden ingeroepen. Deze
uitzonderingsgrond is immers een facultatieve uitzonderingsgrond op
een fundamenteel grondrecht dat uitgaat van de principiële
openbaarheid van alle bestuursdocumenten. Omwille van het facultatief
karakter geldt dus een verzwaarde motivering om de openbaarmaking te
weigeren. Bovendien wenst de Commissie erop te wijzen dat het
onafgewerkt zijn van een bestuursdocument op zich geen reden is om de
openbaarmaking te weigeren. Er moet immers in concreto worden
aangetoond dat de openbaarmaking ervan tot misvatting aanleiding kan
geven.

Bovendien verwijst de minister in haar brief naar de uitzonderingsgrond
vermeld in artikel 6, § 3, 3° van de wet van 11 april 1994 “betreffende de
verplichte vermeldingen op bepaalde verkiezingsdocumenten”. De
Commissie neemt aan dat het hier om een foutieve verwijzing gaat en
dat de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur is
bedoeld. De Commissie ziet niet in waarom de aanvraag als kennelijk
onredelijk moet worden beschouwd. Dit wordt ook geenszins
                                                                      5

aangetoond. Het feit dat eventueel een bestuursdocument niet bestaat,
betekent niet dat een aanvraag kennelijk onredelijk is. De Commissie is
dan ook van mening dat deze uitzonderingsgrond niet kan ingeroepen
worden.


Brussel, 7 september 2015.




   F. SCHRAM                                           M. BAGUET
   secretaris                                          voorzitster