Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Date: 2/6/2014
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 2 juni 2014 ADVIES 2014-50 met betrekking tot een weigering tot openbaarmaking van documenten over een fiscaal onderzoek (CTB/2014/41) 2 1. Een overzicht Tijdens de inzage in het fiscaal dossier op 9 mei 2014 verzocht de heer Méhdi Zagheden, namens mevrouw X, om een kopie van volgende stukken: - verzoek inzage fiscaal dossier; - machtiging inzage fiscaal dossier; - akkoordverklaringen Creve Drinks; - observaties fiscale ambtenaren. Bij brief van 14 mei 2014 zou volgens de heer Méhdi Zagheden de administratie enkel hebben gemeld dat de machtiging tot inzage in het fiscaal dossier beschikbaar is, maar dat de overige stukken niet aanwezig zijn in het dossier van de belastingplichtige. Dit blijkt evenwel niet uit het bijgevoegde kopie. De heer Méhdi Zagheden is het alvast niet eens met het standpunt van de fiscale administratie en is van mening dat het fiscaal dossier van zijn cliënte niet volledig is. Het fiscaal dossier van cliënte is immers gebaseerd op een strafdossier en bijgevolg moet de administratie ook openbaarheid verlenen van deze documenten hetzij deze stukken te halen uit het dossier van NV CREVE DRINKS. Om die reden dient hij bij brief van 21 mei 2014 een verzoek tot heroverweging in bij de FOD Financiën en vraagt hij tegelijkertijd de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd, om een advies. 2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De Commissie is van oordeel dat het verzoek om advies ontvankelijk is. Het verzoek tot heroverweging gericht aan de FOD Financiën en het verzoek om advies aan de Commissie zijn immers tegelijkertijd ingediend. 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur gaan uit van de principiële openbaarheid van alle bestuursdocumenten. De openbaarmaking kan slechts worden geweigerd op grond van beperkingen vermeld in de wet van 11 april 3 1994 en het inroepen ervan in concreto en op pertinente wijze kunnen worden gemotiveerd. De FOD Financiën roept enkel in dat bepaalde van de gevraagde documenten niet aanwezig zijn in fiscaal dossier van de cliënte van de aanvrager. De Commissie moet evenwel opmerken dat de vraag om toegang tot het fiscaal dossier zo moet worden begrepen dat de aanvrager toegang wenst te krijgen tot alle stukken die relevant zijn om de fiscale positie van zijn cliënte in te schatten. De Raad van State heeft geoordeeld dat stukken die met toestemming uit het gerechtelijk onderzoek werden genomen door een administratieve overheid als bestuursdocumenten moeten worden beschouwd, zodat bijgevolg de openbaarheidswetgeving op deze documenten van toepassing is, in casu meer bepaald de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Het feit dat het gaat om bestuursdocumenten verhindert evenwel niet dat bepaalde uitzonderingsgronden kunnen of moeten worden ingeroepen. De Commissie wenst bijvoorbeeld te wijzen op de eventuele mogelijkheid om artikel 6, § 1, 5° van de wet van 11 april 1994 in te roepen. Dit bepaalt dat een administratieve overheid de openbaarheid moet weigeren wanneer zij vaststelt dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de opsporing of vervolging van strafbare feiten. Het is wel onvoldoende te stellen dat het overleggen van de documenten een belemmering zou zijn voor de opsporing van bepaalde strafbare feiten opdat de weigering afdoende gemotiveerd zou zijn. Er dient ook een belangenafweging plaats te vinden. Daarover wenst te Commissie op te merken dat in casu de aanvrager slechts persoonlijke belangen inroept en geen algemeen belang dat ertoe zou kunnen leiden dat bij de belangenafweging voorrang zou moeten worden gegeven aan de openbaarmaking als het beschermde belang schade zou leiden. Het komt de FOD Financiën toe in concreto te motiveren of deze uitzonderingsgrond moet worden ingeroepen. Verder wil de Commissie het fiscaal geheim zoals gewaarborgd door artikel 337 WIB92 in combinatie met artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 onder de aandacht brengen. Ze moet in dit verband opmerken 4 dat het fiscaal geheim niet kan worden ingeroepen tegen de belastingplichtige voor zover ze op hemzelf betrekking heeft. Het doel van het fiscaal geheim, waarvan de niet-naleving wordt gesanctioneerd op grond van artikel 458 Sw., is immers gegevens over de belastingplichtige tegenover derden te beschermen. Ook heeft de Commissie steeds geoordeeld dat het fiscaal geheim niet tegen de belastingplichtige kan worden ingeroepen ook al heeft die informatie op derden betrekking en deze relevant is voor het inschatten van zijn fiscale toestand. Het fiscaal geheim kan dus enkel worden ingeroepen wanneer het gevraagde bestuursdocument informatie bevat over derden die prima facie niet relevant is voor het inschatten van de belastingtoestand van de aanvrager. De Commissie sluit ook niet uit dat de fiscale administratie een beroep kan doen op artikel 6, § 1, 6° van de wet van 11 april 1994 op grond waarvan een administratieve overheid de openbaarheid moet weigeren wanneer het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen een federaal economisch of financieel belang, de munt of het openbaar krediet. De Commissie heeft steeds geoordeeld dat onder deze uitzonderingsgrond ook het fiscaal belang, m.a.w. het belang van de overheid om de rechtmatig verschuldigde belastingen te ontvangen, moet worden begrepen. Wanneer dus de fiscale administratie in concreto kan aantonen dat de openbaarmaking voor gevolg zou kunnen hebben dat de aanvrager op grond van die informatie aan zijn plicht zou kunnen ontsnappen om zijn verschuldigde belastingen te betalen, dan kan de openbaarmaking worden geweigerd. Het is echter aan de fiscale administratie om die motivering te verstrekken. Ook moet de FOD Financiën de openbaarmaking weigeren van informatie die betrekking heeft op derden en waarvan de openbaarmaking een afbreuk zou inhouden van de persoonlijke levenssfeer van die derden op grond van artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994. In dit geval moet de FOD Financiën wel aantonen dat de openbaarmaking de gevraagde informatie onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer valt en dat de openbaarmaking hieraan afbreuk doet. De Commissie wenst nog de aandacht te vestigen op het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking. Op grond van het grondwettelijke principe kan slechts informatie niet openbaar worden gemaakt die onder 5 een uitzonderingsgrond valt. Alle andere informatie moet wel degelijk openbaar worden gemaakt. Zo kan anonimisering van bepaalde informatie ervoor zorgen dat niet langer meer afbreuk wordt gedaan aan de persoonlijke levenssfeer, zodat dit niet langer een reden vormt om informatie aan de openbaarmaking te onttrekken. De Commissie wenst er wel op te wijzen dat het soms hierbij niet voldoende is om namen te verwijderen, maar ook alle informatie die kan leiden tot identificatie van de betrokken personen. Brussel, 2 juni 2014. F. SCHRAM M. BAGUET secretaris voorzitster