Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Date: 5/5/2014
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 5 mei 2014 ADVIES 2014-38 met betrekking tot documenten in verband met een overlegprocedure (CTB/2014/28) 2 1. Overzicht Bij brief van 12 februari 2014 vraagt de heer Wim Defoor, namens de heer X, aan de FOD Financiën om inzage in het administratief dossier van betrokkene en meer bepaald in alle stukken die betrekking hebben op de onderlinge overlegprocedure. Bij brief van 26 maart 2014 meldt de FOD Financiën dat de procedure met betrekking tot onderling overleg zoals die is voorzien in de dubbelbelastingverdragen en het OESO-modelverdrag zich situeert in de internationale rechtsorde en dat de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur geen vat heeft op de onderlinge briefwisseling tussen de internationale bevoegde autoriteiten. Bovendien wordt verwezen naar artikel 6 van de wet van 11 april 1994 wanneer het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de federale internationale betrekkingen. Bij brief van 8 april 2014 dient de heer Defoor een verzoek tot heroverweging in bij FOD Financiën. Diezelfde dag vraagt hij ook de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna Commissie genoemd, om een advies. 2. De ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De Commissie is van oordeel dat de adviesaanvraag ontvankelijk is. Het verzoek tot heroverweging aan de FOD Financiën en het verzoek om advies aan de Commissie werden immers tegelijk ingediend. 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag Artikel 32 van de Grondwet en de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur huldigen de principiële openbaarheid van alle bestuursdocumenten. De wetgever heeft met artikel 1, tweede lid 2° van de wet van 11 april 1994 een heel ruime definitie gegeven aan het begrip bestuursdocument. Een bestuursdocument is “alle informatie, in welke vorm ook, waarover een administratieve overheid beschikt”. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt naar gelang van de materie die in een 3 bepaald document aanwezig is. Het is voldoende dat een federale administratieve overheid erover beschikt. De FOD Financiën heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de wet van 11 april 1994 niet van toepassing zou zijn op documenten die betrekking hebben op de onderlinge overlegprocedure, ook al loopt tussen de betrokken staten en enkel tussen deze twee partijen. Nu duidelijk is dat de wet van 11 april 1994 van toepassing is, kan de openbaarmaking slechts worden geweigerd voor zover beperkingen bij wet zijn voorzien: enerzijds gaat het om een belangvereiste die geldt ten aanzien van documenten van persoonlijke aard; anderzijds gaat het om de uitzonderingsgronden die terug kunnen worden gevonden in artikel 6 van de wet van 11 april 1994. Uitzonderingen kunnen slechts worden ingeroepen voor zover alle voorwaarden zijn vervuld waaraan volgens de wet moet zijn voldaan en voor zover ze in concreto kunnen worden gemotiveerd. De FOD Financiën verwijst naar artikel 6, § 1, 3° van de wet van 11 april 1994 op grond waarvan een administratieve overheid de openbaarheid moet weigeren wanneer zij vaststelt dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de federale internationale betrekkingen van België. De federale internationale betrekkingen van België zijn maar beschermd voor zover de openbaarmaking schade zou toebrengen aan dit belang. De FOD Financiën toont op geen enkele wijze aan dat dit het geval zou zijn. Bovendien moet een belangenafweging plaatsvinden waaruit blijkt dat het algemeen belang niet zwaarder weegt dan het beschermde belang. Ook blijkt uit artikel 26 van het OESO-Modelverdrag en artikel 26, § 1 van het dubbelbelastingverdrag tussen België en Denemarken helemaal niet dat de in artikel 26, § 1, tweede lid voorziene geheimhoudingsbepaling absoluut zou zijn, want buiten de bevoegde autoriteiten kan ook de belastingplichtige of zijn gevolmachtigde mededeling van deze informatie krijgen. 4 De Commissie wenst er verder op te wijzen dat in elk geval niet kan worden ingeroepen dat de gevraagde documenten niet in het administratief dossier van de betrokkene aanwezig zijn. Uit de aanvraag blijkt immers voldoende duidelijk tot welke documenten de aanvrager wenst toegang te verkrijgen. Brussel, 5 mei 2014. F. SCHRAM M. BAGUET secretaris voorzitster