Cadas > Cada fédérale > Publicité de l'administration > Avis
Date: 16/3/2009
Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 16 maart 2009 ADVIES 2009-13 over een vraag om toegang tot stukken uit het fiscaal dossier van de echtgenote van wie de aanvrager feitelijk gescheiden leeft (CTB/2009/20) 2 1. Voorwerp van de adviesaanvraag Bij brief van 9 februari 2009 vroeg de heer X aan de FOD Financiën, Controle Genk 1, om toegang tot het belastingdossier van mevrouw Y van wie hij feitelijk gescheiden is. Hij verduidelijkte dat hij enkel toegang wenst te krijgen tot de documenten die onontbeerlijk zijn voor zijn verdediging bij het indienen van een bezwaar tegen een aanslag die ten zijnen laste is gevestigd. De toegang tot dit dossier werd hem bij brief van 12 februari 2009 door de fiscale administratie geweigerd, omdat dit « zou afbreuk doen aan de persoonlijke levenssfeer van de andere belastingplichtige ». Bij brief van 4 maart 2009 vroeg hij de fiscale administratie zijn verzoek te heroverwegen en diezelfde dag vroeg hij bij aangetekende brief de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling openbaarheid van bestuur, hierna de Commissie genoemd, om een advies. Deze adviesaanvraag werd door het secretariaat van de Commissie op 9 maart 2009 ontvangen. 2. Ontvankelijkheid van de adviesaanvraag De adviesaanvraag werd tegelijkertijd ingediend met het verzoek tot heroverweging, zodat aan de wettelijke voorwaarde van de gelijktijdigheid zoals die is gesteld in artikel 8, § 2 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid, werd voldaan. De vraag heeft eveneens betrekking op de toegang tot bestuursdocumenten van een federale administratieve overheid, meer bepaald van de FOD Financiën zodat in casu de wet van 11 april 1994 van toepassing is. Voor zover in het dossier van mevrouw Y eventueel documenten van persoonlijke aard zouden aanwezig zijn – wat niet waarschijnlijk is – dan kan gesteld worden dat de heer X het vereiste belang heeft aangezien er een directe invloed is van de gegevens uit het dossiers op de mate waarin hij de onderhoudsuitkering van zijn echtgenote kan aftrekken. 3 3. De gegrondheid van de adviesaanvraag De Commissie is van mening dat de weigering door de fiscale administratie niet afdoende is gemotiveerd. Een uitzonderingsgrond kan maar worden ingeroepen voor zover ze met concrete elementen uit het dossier en op pertinente wijze wordt gemotiveerd. Het volstaat bijgevolg niet om enkel te verwijzen naar de persoonlijke levenssfeer. Artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur vereist bovendien dat er moet schade worden toegebracht aan de persoonlijke levenssfeer om deze uitzonderingsgrond in te roepen en dat steeds nog de toestemming aan de betrokkene kan worden gevraagd om - ook al moet deze uitzonderingsgrond worden ingeroepen – vooralsnog de openbaarmaking te laten plaatsvinden. De Raad van State heeft zich in zijn arrest nr. 81.740 van 9 juli 1999 uitgesproken over de vraag van een feitelijk gescheiden echtgenote om op het ogenblik van de vestiging van de belasting toegang te krijgen tot het dossier van haar echtgenoot en oordeelde dat “zo inzake het respect van de persoonlijke levenssfeer van vroegere echtgenoot, artikel 6, § 2, 1° van de Wet van 11 april 1994 de administratieve overheid verplicht, behoudens schriftelijk akkoord van de betrokkene, de toegang tot een bestuursdocument te weigeren […] wanneer de openbaarmaking ervan afbreuk doet aan de persoonlijke levenssfeer, het in beginsel vertrouwelijk karakter van het belastingdossier nochtans niet rechtvaardigt dat men zou afwijken van het fundamenteel recht van de belastingplichtige om de gegrondheid van een schuld die het bestuur op hem verhaalt te betwisten, hetgeen met zich het recht brengt inzage te krijgen van de gegevens die nodig zijn om de elementen die het bestuur naar voor schuift te begrijpen en eventueel te betwisten”. In de Omzendbrief van 18 september 2000 van de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit wordt er trouwens uitdrukkelijk op gewezen dat het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer van de feitelijk gescheiden echtgenoot ondergeschikt is aan het fundamentele recht van de belastingplichtige om inlichtingen te verkrijgen over de belastingtoestand van de andere echtgenoot om hem in staat te stellen de elementen waarop de fiscale administratie zich steunt, te betwisten. De Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten verduidelijkte in dit verband in de zaak CTB/2003 van 12 mei 2003 dat de uitzonderingsgrond die betrekking heeft op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wel terecht kan worden ingeroepen tegen de ex-echtgenote als de informatie van haar 4 ex-echtgenoot geen invloed meer uitoefent op haar eigen belastingstoestand. De Commissie is evenmin van mening dat het fiscaal geheim in combinatie met artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 zou kunnen worden ingeroepen. Artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 bepaalt immers dat een federale of niet-federale administratieve overheid wijst de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift van een bestuursdocument, die met toepassing van deze wet is gedaan, af, wanneer de openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet aan een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting. Dit is trouwens ook het standpunt van de Raad van State die in het reeds geciteerde arrest oordeelde “dat artikel 394bis van het WIB 92 weliswaar niets zegt over de mogelijkheid voor de echtgenoot die feitelijk gescheiden leeft om inzage te krijgen van het fiscaal dossier, doch deze bepaling niet zo kan worden uitgelegd dat op grond daarvan inzage kan worden geweigerd; dat de wetgever immers, door te voorzien in de procedure vermeld in artikel 394bis, de echtgenoot die feitelijk gescheiden leeft juist de mogelijkheid heeft willen bieden om de gewestelijk directeur te vragen het bedrag dat van hem zou worden teruggevorderd te beperken tot het bedrag dat door de andere echtgenoot zou zijn verschuldigd indien hij zijn bezwaarrecht en recht op ontheffing van ambtswege volledig zou hebben uitgeoefend.” Dit standpunt is ook terug te vinden in heel wat adviezen van de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten met die nuancering dat er steeds een onderscheid moet worden gemaakt tussen informatie afkomstig uit fiscale dossiers van derden die pertinent zijn voor het appreciëren van de fiscale situatie van de aanvrager en deze die zonder belang zijn voor de belastingstoestand van de aanvrager. De uitzondering die betrekking heeft op artikel 6, § 2, 2° van de wet van 11 april 1994 kan enkel worden ingeroepen voor deze laatste groep van gegevens. Aangezien de aanvrager voldoende aantoont dat de gevraagde informatie pertinent is voor de inschatting van zijn eigen belastingstoestand en hij enkel toegang vraagt tot informatie met betrekking tot zijn feitelijk gescheiden echtgenote die daarop betrekking heeft, kan de fiscale administratie de uitzonderingsgrond van artikel 6, § 2, 2° in combinatie met artikel 337 W.I.B. 92 (beroepsgeheim) niet inroepen om de toegang tot die informatie te weigeren. Het fiscaal geheim heeft immers een gelijkaardige finaliteit als de bescherming van artikel 6, § 2, 1° van de wet van 11 april 1994, zodat eenzelfde interpretatie kan worden toegepast. 5 Voor zover bepaalde informatie vooralsnog aan de openbaarmaking zou moeten worden onttrokken, geldt wel als principe dat de aanvrager in casu toegang moet krijgen tot alle andere informatie in de gevraagde bestuursdocumenten. Brussel, 16 maart 2009. F. SCHRAM J. BAERT secretaris voorzitter