Table des matières

Cadas > Accès aux informations environnementales > Décisions

Beslissing FBC 9

Over de weigering om toegang te geven tot informatie m.b.t. laboratoria en fokinstellingen die dierproeven uitvoeren

Date: 15/10/2012

Transposition

  Federale Beroepscommissie voor de
    toegang tot milieu-informatie




                    15 oktober 2012




               BESLISSING nr. 2012-9

over de weigering om toegang te geven tot informatie
 m.b.t. laboratoria en fokinstellingen die dierproeven
                        uitvoeren

                     (FBC/2012/7)

CAPACITY FOR DEVELOPMENT VZW/FOD VOLKSGEZONDHEID,
    VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
                                                                        2

   1. Een overzicht

Bij mail van 3 september 2012 vraagt de heer Jan Cappelle, namens
Capacity for Development vzw aan de FOD Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu om een afschrift van volgende
documenten:
    - de door de Minister bevoegd voor dierenwelzijn erkende
       laboratoria en fokinstellingen die dierproeven op primaten
       uitvoeren;
    - voor elk van hen: een overzichtsplan van het laboratorium en een
       beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren
       gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven
       worden uitgevoerd, alsook een lijst van de soorten dieren die er
       worden gekweekt, gehouden en verhandeld zoals verwoord in
       artikel 7 van het koninklijk besluit van 6 april 2010 betreffende
       de bescherming van proefdieren.

Bij mail van 18 september 2012 weigert de FOD Volksgezondheid,
Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu deze informatie te
verstrekken in toepassing van artikel 27 van het KB van 6 april 2010
betreffende de bescherming van proefdieren. Bovendien wordt gesteld
dat de milieuvergunningen niet door de dienst Dierenwelzijn worden
beheerd, maar meestal worden beheerd door de milieudiensten van de
gemeenten.

Bij mail van 18 september 2012 dient de heer Jan Cappelle een beroep in
bij de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie,
hierna Commissie genoemd.

Bij brief van 18 september 2012 verzoekt het secretariaat van de
Commissie de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu om haar de gevraagde te informatie te bezorgen en haar
standpunt eventueel toe te lichten. Bovendien werd de FOD
Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
gevraagd om op een hoorzitting aanwezig te zijn.

Bij mail van 21 september 2012 bevestigde mevrouw Sabine Colle
namens de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu om aanwezig te zijn op de hoorzitting van 2 oktober 2012 om
14 u. 30.
                                                                           3

Op 2 oktober 2012 nemen namens de FOD Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu, DG 4, aan een hoorzitting mevrouw
Sabine Colle, de heer Patrick Roosemont en de heer Jean Belot deel. Ze
drukken hun bezorgdheid uit dat de openbaarmaking een risico kan
inhouden voor de openbare orde en de openbare veiligheid, een
bezorgdheid die ze uitgedrukt zien in artikel 27 van het koninklijk
besluit van 6 april 2010. Ze bevestigen dat ze over alle informatie
beschikken die werd gevraagd. Ze wensen deze echter niet bekend te
maken uit vrees voor aanslagen, omdat gekend is dat bepaalde groepen
en groeperingen in de samenleving zeer extreem reageren tegen wie
dierenproeven uitvoert. De openbaarmaking tot alle informatie moet
volgens hen dan ook worden geweigerd op grond van artikel 27, § 1, 2°
van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek
tot milieu-informatie.

Na contact met de FOD Leefmilieu, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu op 10 oktober 2012 blijkt dat ondertussen nog geen
informatie aan de heer Jan Cappelle werd bezorgd.

   2. De ontvankelijkheid van de aanvraag

De aanvrager stelt een beroep in tegen de weigeringsbeslissing van de
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
om toegang te verlenen tot de door hem gevraagde informatie.

In de betekening van de weigeringsbeslissing werd geen melding
gemaakt, zodat op grond van artikel 8 van de wet van 5 augustus 2006
betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie de door de
wet bepaalde termijn van 60 dagen waarbinnen het beroep moet worden
ingesteld, geen effect heeft. Het beroep werd in elk geval tijdig ingesteld.

Het is onnodig een belang aan te tonen. Er moet enkel blijken dat een
milieu-instantie niet is ingegaan op een aanvraag tot openbaarmaking
van milieu-informatie.

De Commissie is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
                                                                           4

   3. De gegrondheid van de aanvraag

   3.1 De toepasselijkheid van de wetgeving

De Commissie dient vooraf te bepalen of de gevraagde informatie onder
het toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. De wet van 5
augustus 2006 is van toepassing op milieu-instanties bedoeld in artikel 3,
1°, a) en b), waarvan de organisatie en de werking worden geregeld door
de federale overheid, alsook op milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°,
c), die onder hun toezicht staan (art. 4, § 1 van de wet van 5 augustus
2006) en over milieu-informatie beschikken (artikel 18, § 1 van de wet).

Artikel 4, § 1 van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van
het publiek tot milieu-informatie bepaalt dat ze van toepassing is op
milieu-instanties bedoeld in artikel 3, 1°, a) en b), waarvan de organisatie
en de werking worden geregeld door de federale overheid, evenals op
milieu-instanties vermeld in artikel 3, 1°, c), die onder hun toezicht
staan. Het begrip milieu-instantie wordt door deze wet gedefinieerd als
“a) een rechtspersoon of een orgaan opgericht bij of krachtens de
Grondwet, een wet, een decreet of een regel bedoeld in artikel 134 van
de Grondwet;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die openbare bestuursfuncties
uitoefent, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met
betrekking tot leefmilieu;
c) een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of
persoon als bedoeld onder a) of b) belast is met openbare
verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten met betrekking
tot het milieu verleent.
Organen en instellingen met een gerechtelijke bevoegdheid vallen niet
onder deze definitie, tenzij ze optreden in een andere functie dan de
rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en de daaraan verbonden
instellingen vallen buiten deze definitie, behalve wanneer zij optreden in
een administratieve functie.”
De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu valt onder deze categorie (zie Parl. St. Kamer, 2005 – 2006, 51
2511/001, 12 – 13). Het beroep is bijgevolg gericht tegen een milieu-
instantie in de zin van de wet van 5 augustus 2006. Dit aspect wordt
trouwens niet betwist.
                                                                          5

De wet van 5 augustus 2006 kent een recht van toegang tot milieu-
informatie toe. Het begrip “milieu-informatie” wordt in artikel 3, 4°
omschreven als:

        “elke informatie, ongeacht de drager en in welke materiële
        vorm ook, waarover een milieu-instantie beschikt, betreffende:
        a) de toestand van elementen van het milieu, zoals de atmosfeer,
        de lucht, de bodem, het land, het water, het landschap, de
        natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en
        zeegebieden, de biologische diversiteit en haar componenten
        met inbegrip van de genetisch gemodificeerde organismen en de
        interactie tussen deze elementen;
        b) de toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens
        met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, de
        levensomstandigheden van personen, voorzover zij worden of
        kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde elementen
        van het milieu of, via deze elementen, door een van de factoren
        zoals bedoeld onder d) of door de maatregelen en activiteiten
        zoals bedoeld onder e) ;
        c) de toestand van waardevolle cultuurgebieden en
        bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden
        aangetast door de onder a) bedoelde elementen van het milieu
        of, via deze elementen, door een van de factoren zoals bedoeld
        onder d) of door de maatregelen en activiteiten zoals bedoeld
        onder e) ;
        d) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met
        inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander
        vrijkomen in het milieu van stoffen die de toestand van
        elementen van het milieu zoals bedoeld onder a) of de toestand
        van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals bedoeld
        onder b) aantasten of waarschijnlijk aantasten;
        e) maatregelen en activiteiten die uitwerking hebben of kunnen
        hebben op de onder a), b), c) of d) bedoelde elementen;
        f) maatregelen en activiteiten die tot doel hebben de toestand
        van elementen van het milieu zoals bedoeld onder a), de
        toestand van de gezondheid en de veiligheid van de mens zoals
        bedoeld onder b) of de waardevolle cultuurgebieden en
        bouwwerken zoals bedoeld onder c) in stand te houden, te
        beschermen, te herstellen, te ontwikkelen, en druk erop te
        voorkomen, in te perken of te compenseren;
                                                                         6

         g) kosten-baten- en andere economische analyses en
         veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de
         onder e) en f) bedoelde maatregelen en activiteiten;
         h) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving”.

De Commissie wil erop wijzen dat het begrip milieu-informatie een heel
ruime invulling heeft. Het feit dat in de definitie een veelheid aan
exemplarische opsommingen voorkomt duidt erop dat aan het begrip
geen enge invulling mag worden gegeven. De gevraagde informatie valt
onder artikel 3, 4°, a), e) en f) van de wet van 5 augustus 2006.

Er kan geen twijfel over bestaat dat de gevraagde informatie onder het
toepassingsgebied van de wet van 5 augustus 2006 valt. Dat aspect wordt
trouwens ook niet betwist.

   3.2 De eventuele inroepbaarheid van uitzonderingen

   3.2.1 een lijst van door de Minister bevoegd voor dierenwelzijn
          erkende laboratoria en fokinstellingen die dierproeven op
          primaten uitvoeren

   3.2.1.1 De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 2° van de wet van 5
           augustus 2006

Artikel 27, § 1, 2° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de vraag om toegang afwijst als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de openbare
orde, de openbare veiligheid, hierin inbegrepen de fysieke beveiliging
van radioactieve stoffen, of de verdediging van het land.

De Commissie is van oordeel dat slechts de naam van erkende laboratoria
en fokinstellingen die dierproeven op primaten uitvoeren aan de
openbaarmaking kan worden onttrokken voor zover al niet publiek
bekend is dat bepaalde laboratoria en fokinstellingen dierproeven op
primaten uitvoeren en bovendien dan nog maar voor zover de
openbaarmaking een verhoogd risico zou opleveren voor binnendringen
en aanslagen, waardoor de openbare orde en de openbare veiligheid in
het gedrang zou komen. De Commissie is bovendien van oordeel dat er
het algemeen belang dat gediend is met de openbaarmaking niet
zwaarder doorweegt dan het te beschermen belang.
                                                                         7



De Commissie is bijgevolg van oordeel dat voor zover aan de
voorwaarden is voldaan van artikel 27, § 1, 2° van de wet van 5 augustus
2006 bepaalde namen van laboratoria en fokbedrijven aan de
openbaarmaking moeten worden onttrokken.

   3.2.1.2 De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
           augustus 2006

Artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de vraag om toegang afwijst als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de
fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden en in het
bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de
betrokken persoon met de openbaarmaking instemt.

De Commissie wenst erop te wijzen dat de volksgezondheid onder de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer valt zoals blijkt uit de
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over
artikel 8 EVRM. In zijn arrest nr. 216.852 van 15 december 2011
oordeelde de Raad van State met betrekking tot het inroepen van de
uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006
dat de persoonlijke levenssfeer zoals beschermd door artikel 8 van het
EVRM onder meer de bescherming van de fysieke, morele en psychische
integriteit, en de gezondheid omvat. Voor zover het openbaar maken van
een lijst van erkende laboratoria en fokinstellingen die dierproeven op
primaten uitvoeren een mogelijk risico zou inhouden voor aanslagen op
het personeel dat tewerkgesteld is in deze instellingen kan inderdaad
artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2005 worden ingeroepen. De
Commissie is van mening dat het openbaar belang dat gediend is met de
openbaarmaking in dit geval niet zwaarder doorweegt dan de
bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de
bestuurden. Dit is echter slechts zo voor zover de naam van laboratoria
en fokinstellingen die dierproeven op primaten uitvoeren al niet
algemeen gekend is.

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat voor zover aan de
voorwaarden is voldaan van artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus
2006 bepaalde namen van laboratoria en fokbedrijven aan de
openbaarmaking moeten worden onttrokken.
                                                                         8

   3.2.1.3 De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5
           augustus 2006

Artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de vraag om toegang afwijst als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen het vertrouwelijk karakter van
commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie wordt
beschermd om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij
degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking
instemt.

De Commissie stelt vast dat de openbaarmaking van de naam van
bepaalde laboratoria en fokbedrijven die dierproeven op primaten
uitvoeren meteen ook kan onthullen welke producten worden
ontwikkeld en die informatie op een of andere wijze niet al openbaar is.
In dit geval immers zou de openbaarmaking een onrechtmatige
verstoring van de concurrentiepositie van bedrijven voor gevolg kunnen
hebben. De Commissie erkent dat er weliswaar een publiek belang
aanwezig is dat gediend is met de openbaarmaking van deze informatie,
maar meent dat dit publiek belang niet opweegt tegen de bescherming
van de private belangen die in het gedrang komen door de
openbaarmaking. Ze oordeelt dan ook dat deze informatie aan de
openbaarmaking kan worden onttrokken.

De Commissie wenst er echter op te wijzen dat ingeval artikel 27, § 1, 7°
van de wet van 5 augustus 2006 de openbaarmaking verhindert, die toch
kan plaatsvinden als “degene van wie de informatie afkomstig is met de
openbaarmaking instemt”. In dat geval dient aan diegene op wie de
informatie betrekking heeft, gevraagd te worden of deze met de
openbaarmaking van de onder het beschermde belang vallende
informatie instemt. Komt op die vraag een positieve reactie, dan moet
vooralsnog tot de openbaarmaking van die informatie worden
overgegaan.

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat voor zover aan de
voorwaarden is voldaan van artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus
2006 bepaalde namen van laboratoria en fokbedrijven aan de
openbaarmaking moeten worden onttrokken.
                                                                         9

   3.2.2   een overzichtsplan van het laboratorium en een beschrijving
           van de apparatuur en installaties waar de proefdieren
           gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven
           worden uitgevoerd, alsook een lijst van de soorten dieren die
           er worden gekweekt, gehouden en verhandeld

   3.2.2.1 De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 2° van de wet van 5
           augustus 2006

Artikel 27, § 1, 2° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de vraag om toegang afwijst als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de openbare
orde, de openbare veiligheid, hierin inbegrepen de fysieke beveiliging
van radioactieve stoffen, of de verdediging van het land.

De Commissie is van oordeel dat deze informatie een verhoogd risico zou
opleveren voor het binnendringen in en het uitvoeren van aanslagen,
waardoor de openbare orde en de openbare veiligheid in het gedrang zou
komen. De Commissie is bovendien van oordeel dat er het algemeen
belang dat gediend is met de openbaarmaking zeker niet zwaarder
doorweegt dan het te beschermen belang.

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat de informatie die in tweede
orde wordt gevraagd niet openbaar kan worden gemaakt, omdat voldaan
is aan de voorwaarden van artikel 27, § 1, 2° van de wet van 5 augustus
2006.

   3.2.2.2 De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
           augustus 2006

Artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de vraag om toegang afwijst als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de
fundamentele rechten en vrijheden van de bestuurden en in het
bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de
betrokken persoon met de openbaarmaking instemt.

De Commissie wenst erop te wijzen dat de volksgezondheid onder de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer valt zoals blijkt uit de
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over
                                                                        10

artikel 8 EVRM. In zijn arrest nr. 216.852 van 15 december 2011
oordeelde de Raad van State met betrekking tot het inroepen van de
uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus 2006
dat de persoonlijke levenssfeer zoals beschermd door artikel 8 van het
EVRM onder meer de bescherming van de fysieke, morele en psychische
integriteit, en de gezondheid omvat. Voor zover het openbaar maken van
de gevraagde informatie een mogelijk verhoogd risico zou inhouden voor
aanslagen op het personeel dat tewerkgesteld is instellingen die
dierproeven uitvoeren kan inderdaad artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5
augustus 2005 worden ingeroepen. De Commissie is van mening dat het
openbaar belang dat gediend is met de openbaarmaking in dit geval niet
zwaarder doorweegt dan de bescherming van de fundamentele rechten
en vrijheden van de bestuurden.

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat voor zover aan de
voorwaarden is voldaan van artikel 27, § 1, 1° van de wet van 5 augustus
2006 de gevraagde informatie in tweede orde aan de openbaarmaking
moeten worden onttrokken.

   3.2.2.3 De uitzonderingsgrond in artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5
           augustus 2006

Artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 bepaalt dat een milieu-
instantie de vraag om toegang afwijst als het publiek belang van de
openbaarmaking niet opweegt tegen het vertrouwelijk karakter van
commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie wordt
beschermd om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij
degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking
instemt.

De Commissie stelt vast dat de openbaarmaking van de gevraagde
informatie over laboratoria en fokbedrijven die dierproeven uitvoeren
meteen ook kan onthullen welke producten worden ontwikkeld en die
informatie op een of andere wijze niet al openbaar is. In dit geval immers
zou de openbaarmaking een onrechtmatige verstoring van de
concurrentiepositie van bedrijven voor gevolg kunnen hebben. De
Commissie erkent dat er weliswaar een publiek belang aanwezig is dat
gediend is met de openbaarmaking van deze informatie, maar meent dat
dit publiek belang niet opweegt tegen de bescherming van de private
belangen die in het gedrang komen door de openbaarmaking. Ze oordeelt
                                                                           11

dan ook dat deze informatie aan de openbaarmaking kan worden
onttrokken.

De Commissie wenst er echter op te wijzen dat ingeval artikel 27, § 1, 7°
van de wet van 5 augustus 2006 de openbaarmaking verhindert, die toch
kan plaatsvinden als “degene van wie de informatie afkomstig is met de
openbaarmaking instemt”. In dat geval dient aan diegene op wie de
informatie betrekking heeft, gevraagd te worden of deze met de
openbaarmaking van de onder het beschermde belang vallende
informatie instemt. Komt op die vraag een positieve reactie, dan moet
vooralsnog tot de openbaarmaking van die informatie worden
overgegaan.

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat voor zover aan de
voorwaarden is voldaan van artikel 27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus
2006 de gevraagde informatie over laboratoria en fokbedrijven die
dierproeven uitvoeren aan de openbaarmaking moet worden onttrokken.

   4. Besluit

De Commissie oordeelt dat artikel 27, § 1, 2°, artikel 27, § 1, 1° en artikel
27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 een grondslag vormt voor het
niet openbaar maken van de volledige lijst van namen van erkende
laboratoria en fokbedrijven die dierproeven op primaten uitvoeren voor
zover aan de voorwaarden van deze uitzonderingsgronden is voldaan.
Omwille van het principe van de gedeeltelijke openbaarmaking, moet
informatie die niet aan de voorwaarden van deze uitzonderingsgronden
voldoet wel degelijk openbaar moet worden gemaakt. Artikel 31 van de
wet van 5 augustus 2006 bepaalt immers dat milieu-informatie
gedeeltelijk openbaar wordt gemaakt als informatie waarop een
uitzondering van toepassing is samen met andere informatie in een
milieu-informatie vervat zit, en het mogelijk is om de genoemde
informatie te scheiden van de andere informatie. De Commissie is van
mening dat de scheiding mogelijk is en dat bijgevolg het aantal erkende
laboratoria en fokbedrijven en het nummer van hun licentie openbaar
kunnen worden gemaakt.

De Commissie oordeelt verder dat alle informatie die betrekking heeft op
de overzichtsplannen van de laboratoria en de beschrijving van de
apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en
                                                                         12

waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd, alsook een
lijst van de soorten dieren die er worden gekweekt, gehouden en
verhandeld op grond van artikel 27, § 1, 2°, artikel 27, § 1, 1° en artikel
27, § 1, 7° van de wet van 5 augustus 2006 volledig aan de
openbaarmaking moet worden onttrokken.


Brussel, 15 oktober 2012.


De Commissie was als volgt samengesteld:

Martine Baguet, voorzitster
Frankie Schram, secretaris en lid
Angélique Gérard, lid
Claire Piens, lid




   F. SCHRAM                                               M. BAGUET
   secretaris                                              voorzitster